ECLI:NL:GHAMS:2021:1119

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
200.282.026/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen vader en minderjarige dochter in het kader van gezinsbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzegging van omgang tussen de vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, verzocht om het recht op omgang met zijn dochter te herstellen. De moeder en de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) verzetten zich hiertegen, waarbij de GI stelde dat de ontzegging van omgang noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van het kind.

De vader had in het verleden een problematische relatie met de moeder, en er waren zorgen over zijn gedrag en stabiliteit. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar deze was in de loop der jaren onder druk komen te staan door escalaties en conflicten tussen de vader en de hulpverleners. De GI had in 2019 de omgang stopgezet na een incident waarbij de vader een medewerker van de GI had aangevallen. De vader had sindsdien hulpverlening gezocht, maar de GI betwijfelde of hij zijn leven voldoende op orde had om een veilige omgang met zijn dochter te waarborgen.

Het hof oordeelde dat, hoewel de omgang tussen de vader en de dochter in het verleden goed verliep, de huidige omstandigheden en de geschiedenis van conflicten en escalaties een ontzegging van omgang rechtvaardigden. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop stonden. De vader werd aangespoord om door te gaan met zijn hulpverlening en te werken aan zijn stabiliteit, zodat in de toekomst mogelijk weer omgang kan plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.282.026/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/300618 / JU RK 20-485
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 maart 2021 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Sietsma te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- na te noemen minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), wonende te [woonplaats] , bijgestaan door mr. W.L. Sieval, kantoorhoudende te Heerhugowaard.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank), van 18 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 17 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 18 mei 2020.
2.2
De GI heeft op 21 september 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De moeder heeft op 2 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van vader van 8 februari 2021 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 17 februari 2021 met als bijlage het proces-verbaal in eerste aanleg, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [de minderjarige] , [in] 2015.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 mei 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling is geëindigd op 3 augustus 2020.
3.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 3 november 2017 de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- [de minderjarige] zal elke week op woensdag gedurende 1,5 uur omgang met de vader hebben bij de vader thuis, onder begeleiding van de hulpverlener van ‘10’ voor Toekomst;
- het tijdstip zal in overleg tussen de ouders, de GI en de hulpverlener van ‘10’ voor Toekomst worden vastgesteld. In overleg kan er van dit tijdstip worden afgeweken;
- de moeder is verantwoordelijk voor het vervoer van [de minderjarige] naar de vader;
- de vader is verantwoordelijk voor het vervoer van [de minderjarige] terug naar de moeder, in die zin dat zolang de begeleiding door de hulpverlener van ‘10’ voor Toekomst noodzakelijk wordt geacht door de GI, het vervoer niet zonder begeleiding van deze hulpverlener plaatsvindt;
- de omgang vindt plaats op voorwaarde dat de ouders deelnemen aan het traject ‘Ouderschap Blijft’. Indien ‘Ouderschap Blijft’, of een andere vorm van passende hulpverlening ten behoeve van het verbeteren van de communicatie tussen de ouders, niet van de grond komt, behoudt de GI het recht de omgang tussen de vader en [de minderjarige] stop te zetten;
- de omgang tussen de vader en [de minderjarige] kan naar inzien van de GI worden uitgebreid indien aan de voorwaarden voor hulpverlening wordt voldaan, de communicatie tussen de ouders verbetert en de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader is gewaarborgd. Hierbij behoudt de GI de mogelijkheid om de oude omgangsregeling te hervatten.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op dienovereenkomstig verzoek van de GI de vader het recht op de bij beschikking van 3 november 2017 vastgelegde omgang met [de minderjarige] ontzegd.
4.2
De vader verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht en - naar het hof begrijpt - de GI te veroordelen in de kosten van beide/deze instantie(s).
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader niet ontvankelijk te verklaren, danwel zijn verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van onderhavig geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] .
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW), kan de kinderrechter op verzoek van de GI een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover die in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het derde lid van dit artikel geldt, zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 253a, tweede lid, onder a, dan wel artikel 377a, tweede lid, Boek 1 BW.
Volgens artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De vader meent dat de rechtbank het verzoek van de GI de vader de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, had moeten afwijzen, omdat de vader stabiel genoeg in het leven stond en staat, en [de minderjarige] in haar belang wordt geschaad, omdat zij geen omgang kan hebben met haar vader. De vader vreest dat hij bij stopzetting van het contact volledig uit het leven van [de minderjarige] wordt gewist. De GI erkent dat [de minderjarige] geniet van de contactmomenten met de vader. De omgangsmomenten verliepen goed, op het omgangsmoment met kerst 2019 na. De vader staat open voor hulpverlening om onbelaste omgang te creëren, zoals in het verleden reeds heeft plaatsgevonden. De vader wijst daarbij op de omgang begeleidt door ‘10’ voor Toekomst. De vader stond en staat onder behandeling bij PsyQ. Na het incident in september 2019 is hij de contacten met PsyQ gaan opschalen en trouw zijn medicatie in gaan nemen. Bij PsyQ werkt de vader aan zijn incasseringsvermogen. De vader begrijpt daarom niet waarom zijn gedrag niet wordt afgewogen tegen het belang van [de minderjarige] bij omgang met haar vader. De vader betoogt dat ten onrechte wordt gesteld dat moet worden gewacht totdat de vader zijn leven constructief en langdurig op orde heeft. Uit het schrijven van PsyQ van 29 juli 2020 blijkt dat de vader grote sprongen heeft gemaakt. De vader is doorverwezen naar de Waag voor een behandeling voor het omgaan met frustratie en boosheid. PsyQ ziet de aanhoudende strijd met de GI als voornaamste oorzaak van zijn huidige psychische klachten. De vader erkent dat hij in het verleden op de verkeerde manier de belangen van zijn dochter heeft geprobeerd te behartigen, maar hij heeft daar hard aan gewerkt en naar de mening van de vader is te vroeg besloten om de omgang te stoppen. De vader zou graag zien dat de omgang met behulp van een andere GI op vrijwillige basis zal worden opgestart, te beginnen met een dagdeel omgang. Volgens de vader staat hij op dit moment anders in het leven en kan hij beter omgaan met teleurstellingen.
5.3
De GI is van mening dat het stopzetten van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is. De afgelopen jaren is veel hulpverlening betrokken geweest met het oog op een passende omgangsregeling. Alle partijen hebben zich de afgelopen jaren intensief ingezet voor een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] . In de zomer van 2019 was ook sprake van een omgangsregeling. Met de inzet van het netwerk had de vader in de even weekenden omgang met [de minderjarige] van vrijdagmiddag 16.30 uur tot zondagmiddag 15.30 uur. De vader bleef echter boos, hetgeen leidde tot een escalatie op 10 september 2019 in een gesprek met de GI, waarbij de vader een kopstoot uitdeelde aan een manager van de GI. Als gevolg van de voortdurende boosheid van de vader is de samenwerking met de hulpverlening, ondanks de in oktober 2019 gestelde voorwaarden, onhoudbaar geworden en heeft de GI de omgang stopzet.
De GI betwijfelt of de vader zijn leven op orde had en heeft. De GI prijst de vader dat hij zijn behandeling bij PsyQ in september 2019 heeft opgeschaald, maar ziet nog geen effect met betrekking tot zijn conflictgevoeligheid. In augustus 2020 nog heeft de vader telefonisch contact opgenomen met de GI en de receptioniste bedreigd, omdat hij niet werd doorverbonden met de jeugdbeschermer.
De afgelopen jaren hebben hulpaanbieders, instanties en hulpverleners vader serieus genomen. Maar voor de vader is dat nooit voldoende geweest, zodat de verwachting is dat escalerende situaties zich (zullen) blijven voordoen. Het voortduren van deze situatie acht de GI schadelijk voor [de minderjarige] , die, nu zij groter wordt, steeds meer hiervan meekrijgt.
5.4
De moeder betoogt dat de omgang op dit moment wegens strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] niet gewenst is. De vader is thans niet in staat om, op een voor [de minderjarige] verantwoorde wijze, omgang met haar te hebben. Het ligt geheel in de handen van de vader of in de toekomst niet langer strijd is met de zwaarwegende belangen voor [de minderjarige] , waardoor omgang weer kan plaatsvinden. Als de situatie rondom de vader weer stabiel is, kan worden gekeken naar het opstarten van een omgangsregeling. Daar is thans onvoldoende ruimte voor. De ontzegging van de omgang is noodzakelijk om te voorkomen dat [de minderjarige] trauma’s oploopt. Gelet op hetgeen in het verleden heeft plaatsgevonden is [de minderjarige] al erg kwetsbaar, waardoor de gedragingen van de vader al snel een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft thans rust en stabiliteit nodig. Telkens doen zich weer nieuwe escalaties voor, hetgeen zeer schadelijk is voor [de minderjarige] , nu zij regelmatig daarvan getuige is geweest. Er zijn meermaals diverse hulpverleningstrajecten gestart, maar deze zijn vroegtijdig beëindigd. Dat de vader onder behandeling staat bij PsyQ duidt volgens de moeder erop dat hij ermee bezig is om beter te worden, niet dat het nu al beter gaat. De vader heeft nog een lange weg te gaan. Indien hij niet kan aantonen dat zijn agressieproblemen verholpen zijn, dan blijft hij [de minderjarige] te veel belasten met zijn problematiek.
5.5
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hoewel het contact tussen de vader en [de minderjarige] goed verliep, is er meer nodig. De raad heeft al geadviseerd de ondertoezichtstelling niet te verlengen. Bij die beslissing speelde in grote mate mee dat er geen zorgen meer zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] , door het wegvallen van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] . De vader heeft aan zijn leven gewerkt, wat zeker van belang is, maar het valt te betwijfelen of dat voldoende is om het contact te herstellen. Om in de toekomst omgang weer mogelijk te kunnen maken, is het volgens de raad essentieel dat de vader het ingeslagen traject voortzet en dat het vertrouwen tussen de vader en moeder wordt hersteld. Partijen dienen daarvoor zich tot de vrijwillige hulpverlening te wenden. Met tussenkomst van de vrijwillige hulpverlening zou ook kunnen worden bekeken of de omgang weer opgestart kan worden.
5.6
Vaststaat dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] op zichzelf goed verliep en dat zij liefdevol contact hadden met elkaar. [de minderjarige] geeft zelf ook aan dat zij haar vader mist. Desondanks is het hof van oordeel dat aan de vader in dit stadium de omgang tussen hem en [de minderjarige] moet worden ontzegd. Het hof overweegt daartoe als volgt. In het verleden heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken, omdat de strijd, de moeizame communicatie en het wantrouwen tussen de ouders een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] vormen. Die spanningsvolle situatie leidde ertoe dat de overdracht van [de minderjarige] bij de omgang met de nodige problemen en escalaties gepaard ging. Al het mogelijke moest gedaan worden om een veilige en rustige omgang tot stand te brengen. Een ondertoezichtstelling werd nodig geacht om ervoor te zorgen dat aan de omgang uitvoering zou kunnen worden gegeven op een wijze die in het belang van [de minderjarige] was en met inzet van de daarvoor nodige hulpverlening.
Vervolgens is vanaf juli 2017 gepoogd om met hulpverlening een passende omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen, de communicatie tussen de ouders te verbeteren en het tussen hen bestaande wantrouwen weg te nemen. Eerst is tot in februari 2018 ‘10’ voor Toekomst ingezet voor begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] , dat positief is verlopen. Vervolgens is Parlan (Ouderschap Blijft) ingezet in verband met de communicatie tussen de ouders en de opbouw van begeleide naar onbegeleide omgang. Ouderschap Blijft is gestopt toen in mei 2018 een escalatie plaatsvond, waarbij de vader koffie naar de moeder gooide, Parlan hem verzocht het pand te verlaten en een fysieke interactie ontstond tussen de vader en de hulpverlener van Parlan. Daarna is het individuele hulpverleningstraject van Parlan geprobeerd, waaraan de moeder heeft meegewerkt maar de vader niet heeft willen meewerken. Desondanks is geprobeerd de begeleide omgang uit te bouwen naar onbegeleide omgang met intensieve inzet van Eigen Plan. Omdat de vader ook hieraan zijn medewerking weigerde, heeft de GI ingezet op een samenwerking tussen Parlan en Koel & Co (ambulante systeemgerichte hulpverlening), hetgeen ertoe heeft geleid dat onder begeleiding daarvan een onbegeleide omgangsregeling tot stand is gekomen. Toen in september 2019 het evaluatiegesprek tussen de vader de GI en Koel & Co over de omgang plaatsvond, is het gesprek geëscaleerd, heeft de vader desgevraagd geweigerd het pand te verlaten en heeft hij een kopstoot (volgens de vader was het een duw) gegeven aan een teamleider van de GI. Om die reden zijn (in oktober 2019) voorwaarden geformuleerd, opdat alsnog een passende omgangsregeling tot stand kon worden gebracht. In november 2019 heeft de vader aangegeven deze voorwaarden niet te accepteren en is een gesprek met Koel & Co uit de hand gelopen, waarna Koel & Co de samenwerking heeft opgezegd. Uiteindelijk heeft de GI in december 2019 de omgang stopgezet.
Daarnaast is (in september 2019) vanwege zorgen van de ouders over en weer over de opvoeding van [de minderjarige] bij de ander KIES (Kinderen in een Scheiding) ingezet en heeft een KIES hulpverlener [de minderjarige] op school bezocht. Op dit moment is [de minderjarige] aangemeld bij de Spelkamer in Alkmaar om ermee te leren omgaan dat zij haar vader lange tijd niet ziet.
Terugkerend patroon tijdens de hulpverleningstrajecten was de eigenzinnige houding en het onvoorspelbare gedrag van de vader, zijn niet aflatende boosheid en zijn dreigende houding en taal in de richting van betrokken hulpverleners en de moeder. Zoals de rechtbank heeft overwogen en het hof onderschrijft, hebben deze een belemmering gevormd voor de juiste uitvoering van het hulpverleningstraject om de spanningen en onrust voor [de minderjarige] en ook de moeder rondom de omgang weg te nemen. De vader heeft gedurende een lange periode veel kansen gehad en veel hulpverleners zijn met vertrouwen en met grote inzet, steeds weer met de vader aan de slag gegaan. Dit heeft helaas niet kunnen voorkomen dat de vader en de hulpverleners het vertrouwen in elkaar hebben verloren. De vader is een goede vader maar bij de uitvoering van zijn ouderrol nog niet goed in staat gebleken om hierin altijd de juiste keuzes te maken en de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader er weliswaar blijk van gegeven dit in te zien, maar dat is in dit stadium, gelet op alles wat er is gebeurd, niet voldoende om aan te nemen dat hij in staat is om zijn emoties en leven zodanig onder controle en op orde te hebben dat onbelaste omgang tussen [de minderjarige] en de vader mogelijk is. Het hof acht daarom in dit stadium omgang tussen de vader en [de minderjarige] in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] .
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
5.7
De vader verzoekt de GI in de kosten te veroordelen en de moeder verzoekt de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.
5.8
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat elk van partijen de eigen kosten draagt, gelet op de aard van de procedure. Het hof zal de desbetreffende verzoeken dan ook afwijzen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.M.J. Peters en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 30 maart 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.