ECLI:NL:GHAMS:2021:1117

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
200.286.710/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van positieve ontwikkelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in december 2020 hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter. De kinderen waren sinds oktober 2019 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst bij hun oma moederszijde vanwege zorgen over de thuissituatie, waaronder huiselijk geweld en het gebruik van softdrugs door de moeder. De moeder heeft in de periode na de uithuisplaatsing positieve ontwikkelingen doorgemaakt, waaronder het vinden van een zelfstandige woning en deelname aan een schuldhulpverleningstraject. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2021 heeft de moeder aangegeven dat ze werkt aan haar herstel en dat ze beseft dat een terugplaatsing van de kinderen niet van de ene op de andere dag kan plaatsvinden. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook positieve signalen over de ontwikkeling van de moeder gegeven, maar benadrukken dat de situatie nog fragiel is. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, maar heeft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot 1 augustus 2021, in plaats van de langere periode die de GI had verzocht. De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover deze een langere verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft, en dat de overige onderdelen van de beschikking worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.286.710/01
zaaknummer rechtbank: C/13/688778/JE RK 20-735
beschikking van de meervoudige kamer van 30 maart 2021 inzake
[de moeder]
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Scheuller te Dordrecht.
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [A] (verder te noemen: [kind A] ), geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] ;
- de minderjarige [B] (verder te noemen: [kind B] ), geboren [in]
2019 te [geboorteplaats] ;
- [oma moederszijde] (verder te noemen: de oma moederszijde).
Als informant is aangemerkt:
- [vader van kind B] (verder te noemen: de vader van [kind B] ).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 9 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 december 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 9 oktober 2020.
2.2
De GI heeft op 25 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de navolgende stukken ingekomen:
- een mailbericht van de zijde van de moeder van 26 januari 2021;
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 27 januari 2021 met bijlagen (producties 8 en 9);
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 29 januari 2021 met bijlage (productie 10).
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Ibrahim.
Oma moederszijde en de vader van [kind B] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
[kind A] en [kind B] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) zijn de kinderen van de moeder. De biologische vader van [kind A] is [vader van kind A] ; hij heeft geen contact met [kind A] . De moeder heeft het gezag over beide kinderen. De kinderen verblijven bij oma moederszijde en hebben in principe elke drie weken één uur begeleide omgang met de moeder. [kind B] heeft één keer per maand begeleide omgang met zijn vader.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 oktober 2019 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en met spoed uit huis geplaatst bij oma moederszijde. Bij de beschikking van de kinderrechter van 14 oktober 2019 zijn voornoemde maatregelen gehandhaafd en zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar, tot 14 oktober 2020. Voorts is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor verblijf bij oma moederszijde voor de duur van zes maanden tot 14 april 2020.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 april 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor verblijf bij oma moederszijde verlengd tot 14 oktober 2020.
3.4
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 9 oktober 2020 is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 14 oktober 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is -voor zover hier van belang- de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij oma moederszijde, verlengd tot 14 oktober 2021.
4.2
De moeder verzoekt in haar beroepschrift, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog wordt afgewezen, dan wel dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden wordt verlengd. Ter zitting heeft de moeder haar verzoek in hoger beroep ingetrokken voor zover dat ziet op de verlenging tot 1 augustus 2021.
4.3
De GI verzoekt in haar verweerschrift de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
5.2
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Het gaat goed met haar. Ze heeft sinds 13 januari 2021 een zelfstandige vier-kamer-woning en ervaart rust. Ze ontvangt eens per drie weken hulpverlening vanuit BLIJF en zit daarnaast in een schuldsaneringstraject dat afloopt in april 2021. Begin februari 2021 vindt een persoonlijkheidsonderzoek (PO) plaats. Zij is na de verhuizing gestopt met blowen, maar het is haar helaas niet gelukt om een instantie te vinden die haar wil helpen met de afname van urinetesten. De verhouding tussen haar en haar moeder is verbeterd. Zij heeft geen contact meer met de vader van [kind B] . Door de huidige coronamaatregelen kan de moeder tijdelijk even geen begeleide omgang met de kinderen hebben. De moeder beseft dat een terugplaatsing van de kinderen niet van het ene op het andere moment kan worden gerealiseerd, maar meent dat de positieve ontwikkelingen wel om een concreet stappenplan vragen zodat hier naartoe kan worden gewerkt.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het navolgende naar voren gebracht. De situatie van de moeder stabiliseert zich en de GI wil inzetten op een gefaseerde terugplaatsing van de kinderen. De moeder beschikt thans over eigen woonruimte en er staat een datum voor het PO gepland. Van belang is dat de moeder nog wel haar medewerking verleent aan de traumabehandeling van [kind A] en in dat kader met haar kan terugblikken op het verleden. Het contact tussen de moeder en oma moederszijde is in de afgelopen periode verbeterd. Het lukt de moeder om in het belang van de kinderen haar eigen gevoelens opzij te zetten. De GI kan zich vinden in een verlenging van de machtiging die beperkt blijft tot 1 augustus 2021.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen tot 1 augustus 2021. De raad ziet een enorme groei bij de moeder en vindt dat bewonderenswaardig. De moeder heeft huisvesting gevonden en is bezig om haar schulden af te lossen. Zij beschikt over pedagogisch besef en stelt niet langer haar eigen belang voorop. Zo geeft zij aan dat zij beseft dat een terugplaatsing in stapjes moet gebeuren. Het betreft echter een prille positieve ontwikkeling waar jaren van instabiliteit aan vooraf zijn gegaan. Het is van belang dat het PO wordt afgerond en dat de moeder haar medewerking verleend aan het completeren van het levensverhaal van [kind A] .
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Er waren jarenlang zorgen over de thuissituatie van de kinderen bij de moeder. Deze zorgen betroffen het softdrugsgebruik van de moeder (ook tijdens de zwangerschap van [kind B] ), haar partnerkeuze, huiselijk geweld en persoonlijke problematiek van de moeder. Hulpverlening werd door haar onvoldoende geaccepteerd, met als gevolg dat de kinderen op
2 oktober 2019 met spoed uit huis zijn geplaatst bij oma moederszijde, waar zij thans nog verblijven. Beide kinderen krijgen bij oma moederszijde rust en er is aandacht voor hun ontwikkeling. Er is voor hen zowel reguliere als therapeutische pleegzorgbegeleiding ingezet. Bij [kind A] is sprake van een trauma door stelselmatige blootstelling aan huiselijk geweld in de thuissituatie bij de moeder. Alvorens [kind A] kan starten met haar traumabehandeling, dient eerst haar levensverhaal in kaart te worden gebracht. Daarvoor is van belang dat de moeder haar medewerking verleent, hetgeen tot op heden nog niet is gelukt.
Na zich aanvankelijk ambivalent te hebben opgesteld ten opzichte van de plaatsing van de kinderen bij oma moederszijde en ten opzichte van de hulpverlening, is sinds januari 2021 bij de moeder sprake van een positieve ontwikkeling. Zij werkt goed mee met de hulpverlening, heeft een zelfstandige woning betrokken en zit in een schuldhulpverleningstraject dat in april 2021 afloopt. Ook de relatie met haar moeder (oma moederszijde) is verbeterd en het lukt haar in het belang van haar kinderen haar eigen gevoelens ten aanzien van de uithuisplaatsing opzij te zetten. Begin februari 2021 zal een PO worden afgenomen bij haar.
5.6
Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat ten tijde van de afgifte van de bestreden beschikking was voldaan aan de wettelijke gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Die uithuisplaatsing was nodig. Er waren immers grote zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder: er was sprake van huiselijk geweld, de moeder gebruikte softdrugs en er was sprake van persoonlijke problematiek bij de moeder. De moeder stelde zich in de periode na de uithuisplaatsing van de kinderen ambivalent op. Soms was ze coöperatief, maar ze kon ook vermijdend zijn naar de hulpverlening en bleef in de tussentijd de vader van [kind B] zien, dat leidde tot meldingen van huiselijk geweld. Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op 9 oktober 2020 dan ook terecht verlengd.
Voorts is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing ook thans nog aanwezig zijn. Die uithuisplaatsing is ook nog nodig. Ter zitting in hoger beroep is weliswaar gebleken dat de moeder flinke positieve stappen heeft gezet zoals het vinden van zelfstandige woonruimte, het aangaan van een schuldhulpverleningstraject en door (overigens) hulpverlening voor zichzelf te accepteren en daaraan mee te werken. Het lukt haar goed om in het belang van de kinderen te handelen. Deze positieve ontwikkelingen zijn echter nog pril. De komende maanden zal deze positieve lijn zich voort moeten zetten, waarbij met name van belang is dat de moeder medewerking zal verlenen aan het PO, zodat de hulpverlening betere handvatten voor de begeleiding van de moeder krijgt, en daarnaast aan het in kaart brengen van het levensverhaal van [kind A] in het kader van haar traumabehandeling. Desalniettemin heeft het hof er, met de GI en de raad, vertrouwen in dat in de komende maanden succesvol kan worden toegewerkt naar thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder, zodat de verwachting is dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen niet langer nodig is dan tot 1 augustus 2021.
5.7
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd voor een langere periode dan tot 1 augustus 2021, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij oma moederszijde, voor zover dat ziet op een langere periode dan tot 1 augustus 2021;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, A.N. van de Beek en
L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
30 maart 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.