ECLI:NL:GHAMS:2021:1100

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
23-000939-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Amsterdam en veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2019. De verdachte is veroordeeld voor twee pogingen tot zware mishandeling, gepleegd op 17 juni 2017 te Amsterdam. De verdachte heeft met een mes in het gezicht van twee slachtoffers gestoken, wat resulteerde in blijvende littekens. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar de overwegingen en bewijsmiddelen van de rechtbank overgenomen. De verdachte is vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar is schuldig bevonden aan de subsidiair tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de straf bepaald op 204 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door het geweld van de verdachte in hun lichamelijke integriteit zijn aangetast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000939-19
datum uitspraak: 6 april 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-654165-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te Amsterdam aan [benadeelde 1] opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) steekwond(en) en/of (een) snijwond(en) in het gezicht en/of het hoofd en/of het (linker)oor waardoor een of meer (blijvende) litteken(s) zijn ontstaan, heeft toegebracht, door (na kalm beraad en rustig overleg) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht en/of het hoofd en/of het (linker)oor te steken en/of te snijden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en kalm beraad en rustig overleg), met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht en/of het hoofd en/of de (linker)oor van die [benadeelde 1] heeft gestoken en/of gesneden.
2.
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te Amsterdam aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een steek/snijwond in het gezicht waardoor een of meer (blijvende) litteken(s) in het gezicht zijn ontstaan, heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde 2] met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig werp in het gezicht te steken en/of te snijden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voowerp in het gezich van die [benadeelde 2] heeft gestoken en/of gesneden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank. Het hof sluit zich echter aan bij de overwegingen van de rechtbank en zal deze – zoals hierna gespecificeerd – overnemen. Het hof zal ook de bewijsmiddelen overnemen.

Vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Partiële vrijspraak van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde

Niet is met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast komen te staan dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade, zodat de verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit, overeenkomstig zijn pleitaantekeningen. Hij heeft– kort weergegeven – aangevoerd dat wegens gebrek aan overtuiging niet bewezen is dat zijn cliënt de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Het hof verenigt zich met de navolgende overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
“Verklaringen aangevers
Op 17 juni 2017 heeft [benadeelde 1] aangifte gedaan en verklaard dat hij had gevoetbald met zijn vrienden [benadeelde 2] en [naam 1] . Ze voetbalden met jongere kinderen. Op een gegeven moment vond één van de jongetjes dat hij te agressief voetbalde. Het jongetje had vervolgens aangekondigd dat hij zijn broer zou gaan halen. Toen het jongetje terugkwam reed er een jongen op een bruine Vespa met hem mee. De jongen parkeerde zijn scooter, deed zijn buddyseat open en pakte daar een mes uit. Deze jongen is naar [benadeelde 1] toegelopen en heeft gezegd: ‘Wat raak je mijn broertje aan’. Direct daaropvolgend haalde de jongen met het mes uit en sneed in het gezicht van [benadeelde 1] . De jongen bleef naar hem uithalen en [benadeelde 1] is een paar keer door het mes geraakt. Toen [benadeelde 1] opzij keek zag hij dat [benadeelde 2] ook door het mes was geraakt in zijn gezicht.
[benadeelde 2] heeft ook aangifte gedaan van het incident en verklaard dat [benadeelde 1] tijdens het voetballen per ongeluk met zijn been een tikje tegen het been van één van de kleinere jongetjes had gegeven. Dit jongetje woont in dezelfde straat als [benadeelde 2] , namelijk de [adres 2] . Het jongetje kwam later terug met zijn broer. De broer parkeerde zijn lichtbruine scooter van het merk Vespa buiten de voetbalkooi. De broer woont ook op de [adres 2] . [benadeelde 2] kent hem als “ [bijnaam] ”. Hij zag dat “ [bijnaam] ” een mes uit zijn buddyseat pakte en op hen afkwam. “ [bijnaam] ” haalde met een slinger uit naar [benadeelde 1] en tijdens het laatste stukje voelde hij dat zijn gezicht ook werd geraakt met het mes.
De rechtbank acht bovenstaande verklaringen betrouwbaar, nu deze worden ondersteund door getuige [naam 1] .
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende bewijs is dat verdachte op 17 juni 2017 [benadeelde 1] met een mes in het gezicht heeft gesneden en daarbij [benadeelde 2] ook heeft geraakt.
De aangevers hebben los van elkaar verklaard dat het voetballende jongetje zijn broer ging halen, dat daarop een jongen op een bruine scooter van het merk Vespa is komen aanrijden, dat deze jongen hen met een mes heeft aangevallen en daarbij gezegd ‘wat raak je mijn broertje aan’. Verdachte heeft bevestigd dat hij een jonger broertje, genaamd [naam 2] heeft en dat [naam 2] bij dit voorval betrokken was.
Daarnaast kent aangever [benadeelde 2] de aanvaller als “ [bijnaam] ” en weet verbalisant [verbalisant 1] ambtshalve dat verdachte bekend staat als “ [bijnaam] ”. Daar komt nog bij dat wanneer verbalisanten aankomen bij de woning van de ouders van verdachte een bruine scooter wordt aangetroffen, die op dat moment nog warm is en aangever [benadeelde 2] verdachte op een hem getoonde foto heeft herkend als de jongen uit zijn buurt die hen heeft aangevallen, door hem aangeduid als “ [bijnaam] ”.
Gelet op het voorgaande wordt het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario, dat een verder niet bij naam genoemde vriend van verdachte de dader is, als ongeloofwaardig verworpen.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Door meermalen met een groot mes in de richting van het gezicht van [benadeelde 1] te zwaaien en zodoende in zijn gezicht en oor te snijden, heeft verdachte opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op deze wijze zal immers al snel blijvend en zeer ontsierend letsel in het gezicht ontstaan. Aangezien [benadeelde 2] zich tijdens deze aanval met mes in de directe nabijheid van [benadeelde 1] op een bankje bevond, had verdachte ten aanzien van hem voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de in het dossier aanwezige foto’s van de door het snijden met het mes ontstane littekens bij de aangevers, blijkt niet dat deze littekens nog heel erg zichtbaar zijn. Er was weliswaar sprake van ernstig letsel, maar op basis van de in het dossier aanwezige stukken kan niet bewezen worden dat dit letsel kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel. Wel kunnen gezien het bovenstaande de subsidiair ten laste gelegde pogingen tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen worden.”
Gelet hierop en op de hierna weer te geven bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling van respectievelijk [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
subsidiair:
hij op 17 juni 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, in het gezicht en de linkeroor van die [benadeelde 1] heeft gesneden.
2.
subsidiair:
hij op 17 juni 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, in het gezicht van die [benadeelde 2] heeft gesneden.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal aangifte inclusief bijlagen met nummer PL1300-20l7127037-l van 17 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (paginanummers 001-007).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [benadeelde 1] , zakelijk weergegeven:
Ik was op zaterdag 17 juni 2017 aan het voetballen in de voetbalkooi bij de [plek] in Amsterdam. Ik was samen met twee vrienden. De ene heet [benadeelde 2] . De andere heet [naam 1] . Op een gegeven vond een van de jongetjes dat ik te agressief voetbalde.
Het jongetje liep de voetbalkooi uit en zei toen hij buiten de kooi stond tegen mij:
“Ik ga mijn broer voor je halen!”.
(…)
Ik zag dat de verdachte zijn scooter parkeerde en zijn buddyseat opendeed. Ik zag dat hij uit de buddyseat een mes pakte. Ik zag dat het lemmet van het mes heel groot was. Ik denk wel 30 centimeter. Ik zag dat de verdachte met het mes in zijn rechterhand de voetbalkooi inliep. Ik zag dat de verdachte naar mij toeliep terwijl ik nog op het bankje zat. Mijn vriend [benadeelde 2] zat naast mij op het bankje. [benadeelde 2] zat rechts van mij. Ik zat nog steeds op het bankje toen de verdachte bij mij stond met het mes in zijn handen. Ik zag dat hij het mes met het lemmet omhoog vasthield. Ik hoorde dat de verdachte zei: “Wat raak je mijn broertje aan?’.
Ineens was er die eerste slag. Ik voelde dat mijn wang geraakt was en ik zag allemaal bloed. Ik wist dat hij mij met het mes in mijn gezicht geraakt had en mijn wang had opengehaald. Ik voelde hoe de verdachte mij met een hand bij mijn kraag vastpakte en ik zag dat hij op mij in wilde blijven steken en heb voor mijn leven moeten vechten en mij moeten verdedigen. Ik heb geprobeerd het mes te ontduiken en te weren. Ik heb met mijn handen geprobeerd zijn handen tegen te houden. Ik ben een paar keer door het mes geraakt. Ergens in het moment zag ik dat [benadeelde 2] zijn hand bij zijn linkerwang hield. Ik wist daardoor dat [benadeelde 2] ook met het mes geraakt was in zijn gezicht. [benadeelde 2] was ook geraakt toen de verdachte de eerste keer uithaalde met het mes en heeft een snee op zijn wang.
2.
Een proces-verbaal aangifte inclusief bijlagen met nummer PL1300-2017127037-4 van 18 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (paginanummers 008-012).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [benadeelde 2] , zakelijk weergegeven:
Ik was op zaterdag 17 juni 2017 in de voetbalkooi op de [plek] in Amsterdam. Ik was met twee vrienden van mij, [benadeelde 1] en [naam 1] .
Ik zag dat het jongetje wegliep, de voetbalkooi uit. Ik zag dat het jongetje achter [benadeelde 1]
langsliep, buiten de kooi, en ik hoorde hem zeggen: “Beter heb je mij niet aangeraakt, anders had ik mijn broer voor je gehaald”.
(…)
Ik zag dat een Marokkaanse jongen, de broer van het jongetje dat was weggelopen en
boos was op [benadeelde 1] , zijn scooter buiten de kooi parkeerde. Ik zag dat de scooter
lichtbruin van kleur was en dat het een Vespa was. Ik ken die broer ook uit de buurt.
Hij woont tegenover mij op de [adres 2] en ze noemen hem “ [bijnaam] ”. Hij heeft
een broertje en een zusje. Ik zag dat [bijnaam] zijn broertje achterop de scooter zat. Ik hoorde [bijnaam] aan zijn broertje vragen: “Wie is het?”. Ik zag dat het broertje naar [benadeelde 1] wees en dat [bijnaam] ondertussen de buddyseat van zijn scooter opende. Ik zag dat [bijnaam] een mes uit zijn buddyseat pakte. Ik zag dat het lemmet van het mes ongeveer 35 centimeter was. Ik zag dat [bijnaam] met het mes in zijn rechterhand de voetbalkooi binnenstapte. Ik zat samen met [benadeelde 1] op het bankje in de voetbalkooi en ik zag dat [bijnaam] met het mes in zijn hand op ons af kwam lopen. Ik zag dat hij het mes met het lemmet omhoog hield. Ik hoorde
dat [bijnaam] daarop antwoordde: “Je hebt mijn broertje aangeraakt! Wat raak je mijn
broertje aan!”. Ik hoorde dat hij dat een paar keer herhaalde. Ik zag dat [bijnaam] ineens met het mes uithaalde naar [benadeelde 1] . [bijnaam] haalde met een slinger uit naar [benadeelde 1] . Tijdens het laatste stukje van de slinger zeg maar voelde ik dat [bijnaam] mijn gezicht had geraakt met het mes. Ik voelde een snee in mijn gezicht en ik zag gelijk dat er bloed uitstroomde.
Ik zag dat [bijnaam] [benadeelde 1] naar een hoek van de voetbalkooi dreef en ik zag dat [bijnaam] met het mes bleef steken naar het gezicht van [benadeelde 1] .
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017127037-2 van 17 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (paginanummers 015-016).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , was op zaterdag 17 juni 2017 op politiebureau Balistraat te Amsterdam op het moment dat ik twee jongens het politiebureau in zag komen lopen. De jongens bleken te zijn genaamd: [benadeelde 2]
(het hof begrijpt: [benadeelde 2] )en [benadeelde 1] . Ik vroeg de jongens naar het signalement van de verdachte. Ik hoorde [benadeelde 2] zeggen: “Jullie moeten hem wel kennen. Zijn bijnaam is “ [bijnaam] ”. Hij woont op de [adres 2] . Hij is Marokkaans en kwam aanrijden op een lichtbruine Vespa” Het is mij, verbalisant [verbalisant 1] , ambtshalve bekend dat [verdachte] , de bijnaam “ [bijnaam] ” heeft en dat hij een jonger broertje heeft; [naam 2] . Het is mij ambtshalve bekend dat de ouders van [verdachte] op de [adres 2] wonen. Na onderzoek in een voor mij beschikbaar politieregistratiesysteem bleek dat de ouders van [verdachte] op perceelnummer [perceel] wonen.
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , zijn naar de [adres 2] [perceel] gereden. Wij zagen voor het portiek van nummer [perceel] een lichtbruine Vespa staan. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , voelde dat de motor van de Vespa warm was.
4.
Een proces-verbaal met nummer PLY300-20l7127037-18 van 29 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (niet doorgenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Ik zorgde ervoor dat de aangever [benadeelde 2] gedurende de confrontatieprocedure geen
contact had met de andere aangever genaamd [benadeelde 1].
Uitvoering enkelvoudige fotoconfrontatie
De foto werd middels op een pagina (zie bijlage) aan de aangever getoond. Op de foto stond de verdachte [verdachte] op. Bij het aantonen van de foto reageerde de aangever [benadeelde 2] als volgt: “Hij is de persoon die ons heeft mishandeld op het voetbalveldje. Natuurlijk weet ik wie het is, want hij komt uit dezelfde buurt. Ik zal zijn gezicht nooit vergeten, want elke keer als ik zijn gezicht ziet krijg ik het meteen benauwd.”

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair (met voorbedachten rade) en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 161 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van twee slachtoffers door met een groot mes in hun gezicht te snijden, waardoor deze slachtoffers (langdurige) littekens in hun gezicht hebben opgelopen. Dit toegepaste geweld was erg agressief en volstrekt zinloos. Dat het letsel bij beide slachtoffers bij oppervlakkige snijwonden is gebleven, is niet aan een keuze van de verdachte te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers op grove wijze geschonden. Voor de samenleving geldt dat dit soort misdrijven, zeker als deze op de openbare weg worden begaan, als zeer bedreigend worden ervaren en gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte blijkt dat hij zich eerder aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
De bewezenverklaarde feiten zijn ernstige delicten. Mede gelet op de zinloosheid van het toegepaste geweld met het mes en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, namelijk op de openbare weg en met meerdere (jonge) toeschouwers, is, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman ziet het hof geen aanleiding om naast het reeds uitgezeten voorarrest nog een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf op te leggen, mede nu de verdachte zich sinds het bewezen verklaarde feit niet meer aan misdrijven heeft schuldig gemaakt. Wel is hij kort na het bewezenverklaarde veroordeeld wegens een ander feit, wat op de voet van artikel 63 Wetboek van Strafrecht in aanmerking wordt genomen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.242,45, bestaande uit € 242,45 aan materiële schade en € 9.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 2.242,45, bestaande uit € 242,45 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om te beslissen overeenkomstig de rechtbank.
De raadsman heeft het hof primair verzocht de vordering af te wijzen nu de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht - indien het hof tot een bewezenverklaring komt - aansluiting te zoeken bij de vordering van de advocaat-generaal.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien hij ten gevolge van het strafbare feit
lichamelijk letselheeft opgelopen. Dat is hier het geval.
Daarnaast brengt voornoemd artikel met zich mee dat de benadeelde ook recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien hij
‘op andere wijze’is aangetast in de persoon. Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Niet is uitgesloten dat een poging tot zware mishandeling, en daarmee de inbreuk op het recht op de persoonlijke integriteit, voor de benadeelde partij dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan.
De benadeelde partij is slachtoffer geworden van een poging tot zware mishandeling waarbij de verdachte de benadeelde partij erg agressief en volstrekt zinloos heeft aangevallen met een groot mes. De benadeelde partij heeft hierdoor letsel in het gezicht opgelopen waarvan tot vijf maanden na het incident nog de sporen in het gezicht waarneembaar waren. Daarnaast heeft de benadeelde partij in een schriftelijke verklaring laten weten dat hij na het incident is gestopt met zijn studie aangezien hij zich niet meer kon concentreren, hij slecht slaapt en dat hij nauwelijks meer buiten komt omdat hij zich niet meer veilig voelt op straat. Gelet op het voorgaande hebben de handelingen van de verdachte dermate ingrijpende gevolgen op de benadeelde partij gehad dat zij grond bieden voor het toekennen van een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, zowel nu de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, als omdat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De vordering ligt dus op beide gronden gereed voor gedeeltelijke toewijzing.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in het geval van letselschade, de aard en de ernst van het letsel en de verwachting ten aanzien van het herstel. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Alles afwegende brengt dit het hof ertoe de schade te begroten op een bedrag groot € 1.500,00.
Nu de immateriële schade wordt geschat op genoemd bedrag impliceert deze beslissing de afwijzing van hetgeen meer werd gevorderd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.256,66, bestaande uit € 256,66 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 2.256,66, bestaande uit € 256,66 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd te beslissen overeenkomstig de rechtbank.
De raadsman heeft het hof primair verzocht de vordering af te wijzen nu de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht - indien het hof tot een bewezenverklaring komt - aansluiting te zoeken bij de vordering van de advocaat-generaal.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b. van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien hij ten gevolge van het strafbare feit
lichamelijk letselheeft opgelopen. Dat is hier het geval.
Daarnaast brengt voornoemd artikel met zich mee dat de benadeelde ook recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien hij
‘op andere wijze’is aangetast in de persoon. Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Niet is uitgesloten dat een poging tot zware mishandeling, en daarmee de inbreuk op het recht op de persoonlijke integriteit, voor de benadeelde partij dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan.
De benadeelde partij is slachtoffer geworden van een poging tot zware mishandeling waarbij hij met een mes in het gezicht is gesneden door de verdachte. De benadeelde partij heeft hierdoor letsel in het gezicht opgelopen waarvan tot vijf maanden na het incident nog de sporen in het gezicht waarneembaar waren. Daarnaast heeft de benadeelde partij in een schriftelijke verklaring laten weten dat hij veel last heeft gehad van de sneeën in zijn gezicht, niet alleen door het aanzicht daarvan maar ook door de constante herinnering aan het incident, waardoor hij mentaal is beschadigd. Het incident heeft ook op andere vlakken negatieve gevolgen voor hem gehad; zo is hij onder andere gestopt met school. Gelet op het voorgaande hebben de handelingen van de verdachte dermate ingrijpende gevolgen op de benadeelde partij gehad dat zij grond bieden voor het toekennen van een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, zowel nu de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, als omdat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De vordering ligt dus op beide gronden gereed voor gedeeltelijke toewijzing.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in het geval van letselschade, de aard en de ernst van het letsel en de verwachting ten aanzien van het herstel. Voorts heeft het hof bij de begroting gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Alles afwegende brengt dit het hof ertoe de schade te begroten op een bedrag groot € 1.500,00.
Nu de immateriële schade wordt geschat op genoemd bedrag impliceert deze beslissing de afwijzing van hetgeen meer werd gevorderd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen, 36f, 45, 57, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
204 (tweehonderdvier) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.742,45 (duizend zevenhonderdtweeënveertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 242,45 (tweehonderdtweeënveertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.742,45 (duizend tweehonderdtweeënveertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 242,45 (tweehonderdtweeënveertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 juni 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.756,66 (duizend zevenhonderdzesenvijftig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 256,66 (tweehonderdzesenvijftig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizendvijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.756,66 (duizend zevenhonderdzesenvijftig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 256,66 (tweehonderdzesenvijftig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M. Jurgens en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 april 2021.
mr. M. Jurgens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]