In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 17 april 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in Algerije in 1975 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met de aanvulling dat de gronden worden uitgebreid en dat de bewijsmiddelen verder worden uitgewerkt indien er cassatie wordt ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 maart 2021 heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor integrale vrijspraak. Hij voerde aan dat de herkenningen door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar waren en dat er, bij gebrek aan ander bewijs, niet tot een bewezenverklaring kon worden gekomen. Het hof heeft echter de overwegingen van de politierechter overgenomen en voegde hieraan toe dat herkenningen van bekenden doorgaans de hoogste graad van betrouwbaarheid hebben. De verbalisant had de herkenningen gebaseerd op bewegende beelden en op eerdere ontmoetingen met de verdachte, wat de betrouwbaarheid van de herkenningen versterkt.
Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen en bevestigd dat de herkenningen voldoende betrouwbaar zijn. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 6 april 2021. De uitspraak benadrukt het belang van de context en de achtergrond van de herkenningen in strafzaken.