ECLI:NL:GHAMS:2021:1094
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van bezwaren
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2020. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 januari 2021 heeft de raadsman van de verdachte, per e-mail op 15 december 2020, aangegeven dat de verdachte zijn hoger beroep niet langer wenst te handhaven. De raadsman verzocht het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die ook strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis intrekt en dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met verder onderzoek van de zaak. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, zoals bepaald in artikel 416, tweede lid, Sv.
De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 januari 2021. De rechter M.F.J.M. de Werd was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.