In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Libië in 1992, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een sigarettenautomaat die toebehoorde aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De vernieling vond plaats op 23 mei 2019 te Amsterdam, nadat de verdachte geen hulp kreeg voor zijn medische klachten van jeuk en bultjes. Hij trok de sigarettenautomaat van de muur in een poging om de politie te dwingen hem te helpen.
De raadsman voerde aan dat de verdachte handelde uit overmacht in de zin van noodtoestand, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte niet zodanig uitzonderlijk waren dat de vernieling gerechtvaardigd kon worden. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar het hof sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De politierechter had eerder een voorwaardelijke geldboete opgelegd, maar het hof besloot tot een gevangenisstraf van één dag, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het COA, niet-ontvankelijk verklaard, omdat het COA de schadevergoeding alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen. Het hof paste de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toe en vernietigde het eerdere vonnis.