ECLI:NL:GHAMS:2021:1093

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
23-002546-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een sigarettenautomaat door een asielzoeker met beroep op overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Libië in 1992, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een sigarettenautomaat die toebehoorde aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De vernieling vond plaats op 23 mei 2019 te Amsterdam, nadat de verdachte geen hulp kreeg voor zijn medische klachten van jeuk en bultjes. Hij trok de sigarettenautomaat van de muur in een poging om de politie te dwingen hem te helpen.

De raadsman voerde aan dat de verdachte handelde uit overmacht in de zin van noodtoestand, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte niet zodanig uitzonderlijk waren dat de vernieling gerechtvaardigd kon worden. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar het hof sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De politierechter had eerder een voorwaardelijke geldboete opgelegd, maar het hof besloot tot een gevangenisstraf van één dag, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het COA, niet-ontvankelijk verklaard, omdat het COA de schadevergoeding alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen. Het hof paste de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toe en vernietigde het eerdere vonnis.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002546-19
datum uitspraak: 3 februari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-125509-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Libië) op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2021.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een sigarettenautomaat, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan COA EBTL toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte uit overmacht, in de zin van noodtoestand, heeft gehandeld. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte is overgegaan tot de tenlastegelegde vernieling, omdat hij kampte met bultjes en ernstige jeuk en hem hulp werd geweigerd. Hij wilde bewerkstelligen dat hij alsnog geholpen werd, al was het maar door de politie. Daarmee heeft de verdachte een gerechtvaardigde keuze gemaakt tussen het recht op medische behandeling en het respecteren van het eigendomsrecht van een ander, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand raakt in dit geval aan de bewijsvraag, omdat in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte ‘wederrechtelijk’ heeft gehandeld.
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd zijn, onder meer indien moet worden aangenomen dat is gehandeld in een noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zijns inziens meest zwaarwegende heeft mogen laten prevaleren. Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele, concrete nood, een gedraging die is geëigend om aan die nood (het belangenconflict) een einde te maken en die tevens voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit het dossier volgt dat de verdachte als bewoner verbleef op de Extra Begeleidings- en Toezichtlocatie (EBTL) voor asielzoekers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Op 23 mei 2019 was hij omstreeks 00.40 uur bij de receptie telefonisch in gesprek met Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA). Nadat hij de telefoon had neergelegd, zei hij tegen de receptionist dat hij van GZA geen hulp kreeg voor de jeuk en de bultjes die hij had en dat hij wilde dat de politie werd gebeld. Toen hem werd medegedeeld dat de politie hiervoor niet gebeld zou worden, liep de verdachte van de receptie direct naar de sigarettenautomaat en trok deze (met een lachend gezicht) van de muur, waardoor deze fors beschadigd raakte. Vervolgens is de verdachte teruggelopen naar de receptie en heeft gezegd: “Nu bellen jullie wel de politie”.
Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bultjes op zijn lichaam had en jeuk ervoer en geholpen wilde worden aan dit ongemak, niet kan worden gezien als een uitzonderlijke, acute en klemmende omstandigheid die het met kracht omver trekken van een kostbare sigarettenautomaat kan rechtvaardigen. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een sigarettenautomaat, toebehorend aan COA (EBTL), heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte redelijkerwijs de drang de sigarettenautomaat omver te trekken, teneinde via een arrestatie de nodige medische behandeling af te dwingen, niet behoefde te weerstaan.
Het hof overweegt dat van psychische overmacht sprake is bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Uit de vastgestelde feiten (en de stellingen van de raadsman) volgt dat in deze zaak van een
van buitenkomende drang geen sprake is. Daarop stuit het beroep op psychische overmacht af.
Nu ook overigens geen andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is hij strafbaar.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 250,00 te vervangen door 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een sigarettenautomaat van een instelling voor de opvang van asielzoekers, door deze automaat op agressieve wijze van de muur te trekken. Met deze gedraging heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendom van die instelling en financiële schade berokkend.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest, dat de verdachte reeds heeft ondergaan (één dag), passend en geboden. Het hof is van oordeel dat met geen andere dan een vrijheidsbenemende straf kan worden volstaan, gelet op de fikse schade die de verdachte heeft berokkend en omdat de verdachte zich vóór het bewezenverklaarde ook al schuldig had gemaakt aan een misdrijf, hij ter zake daarvan bij vonnis van 5 augustus 2019 tot een voorwaardelijke celstraf is veroordeeld en dit vonnis ten tijde van het wijzen van dit arrest onherroepelijk is.

Vordering van de benadeelde partij Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding groot € 1.052,44 en strekkend tot vergoeding van materiële kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en mitsdien in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij tot dezelfde beslissing komt als de rechtbank. Van de zijde van de verdachte is de vordering gemotiveerd betwist en is de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in die vordering bepleit dan wel de afwijzing van de vordering.
Het hof overweegt dat op basis van de door het COA overgelegde stukken en de daarop gegeven toelichting vast is komen staan dat het COA ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, maar dat niet helder is welk deel daarvan reeds is vergoed. Nader onderzoek hiernaar zou in deze fase van de strafprocedure een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren. Het COA kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Centraal Orgaan opvang Asielzoekers
Verklaart de benadeelde partij Centraal Orgaan opvang Asielzoekers niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 februari 2021.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]