ECLI:NL:GHAMS:2021:1065

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
001102-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding in verband met voorlopige hechtenis en immateriële schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor immateriële en materiële schade als gevolg van zijn voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift was op 30 november 2020 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 12 januari 2021 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 17 februari 2021 waren verzoeker en zijn advocaat niet aanwezig. Verzoeker vroeg om een schadevergoeding van € 7.015,00 voor immateriële schade, € 1.706,64 voor materiële schade en € 280,00 voor kosten van rechtsbijstand.

Het hof overwoog dat verzoeker op 27 oktober 2016 in verzekering was gesteld en op 1 november 2016 in voorlopige hechtenis was genomen, waarna hij op 12 januari 2017 weer in vrijheid werd gesteld. De advocaat-generaal adviseerde om de schadevergoeding toe te wijzen, maar met een matiging van 15% vanwege het zwijgrecht van verzoeker. Het hof oordeelde echter dat het zwijgrecht niet de oorzaak was van de voortduren van de voorlopige hechtenis en wees de schadevergoeding toe zonder matiging.

Het hof kende verzoeker een totale schadevergoeding toe van € 8.721,64 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, en € 280,00 voor de kosten van rechtsbijstand. De beschikking werd uitgesproken in de openbare zitting van het hof en de voorzitter beval de tenuitvoerlegging van de beschikking.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 001102-20 (530 Sv) en 001103-20 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-001094-17
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. R. Tetteroo,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 30 november 2020 ingekomen.
Op 12 januari 2021 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 17 februari 2021 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Met kennisgeving hiervan zijn verzoeker en diens advocaat niet in raadkamer verschenen.
Bij email van 17 februari 2021 heeft de advocaat gereageerd op het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie en hierbij het verzoek tot vergoeding van immateriële schade vermeerderd tot onderstaand bedrag.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 7.015,00;
materiële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer in verband met netto inkomstenverlies ten bedrage van € 1.706,64;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 11 september 2020 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Verzoeker is op 27 oktober 2016 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 1 november 2016 de voorlopige hechtenis van verzoeker bevolen. Verzoeker is op 12 januari 2017 in vrijheid gesteld. Vanaf 28 oktober 2016 tot 28 november 2016 zijn er beperkingen van kracht geweest.
De advocaat-generaal heeft geadviseerd het verzoek tot vergoeding van de immateriële als de materiële schade toe te wijzen, doch acht een matiging met 15% op zijn plaats omdat het voortbestaan van de verdenking en het voortduren van de voorlopige hechtenis, mede te wijten is geweest aan het zwijgen van verzoeker. Subsidiair acht zij het billijk de schadevergoeding te matigen in die zin dat geen vergoeding wordt toegekend voor de periode waarin verzoeker zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Het hof overweegt dat verzoeker reeds in een vroeg stadium, namelijk bij de inbewaringstelling, heeft verklaard over de toedracht van het gebeuren. Voorts heeft deze inhoudelijke verklaring er niet aanstonds toe geleid dat de voorlopige hechtenis werd opgeheven. Op grond van deze omstandigheden kan niet zonder meer worden gesteld dat (mede) door gebruikmaking van diens zwijgrecht gedurende enkele dagen de voorlopige hechtenis van verzoeker heeft voortgeduurd. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, daarom geen aanleiding tot matiging van de verzochte vergoeding.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 8.721,64.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 280,00.

4.Beslissing

Het hof :
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 8.721,64 (achtduizend zevenhonderdeenentwintig euro en vierenzestig cent).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, J.W.P. van Heusden en N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij afwezigheid van de griffier ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 10 maart 2021.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 9.001,64 (negenduizend en een euro en vierenzestig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv] o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 10 maart 2021,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.