ECLI:NL:GHAMS:2021:105

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
23-004608-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964, was betrokken bij een verkeersongeval op 29 april 2016 te Amsterdam, waarbij een voetgangster, genaamd [slachtoffer], werd aangereden en later overleed aan de gevolgen van haar verwondingen. De verdachte reed als bestuurder van een personenauto en heeft volgens het hof zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend gedragen dat dit heeft geleid tot het fatale ongeval. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende had gelet op de verkeerssituatie, ondanks dat zij ter plaatse goed bekend was. De verdachte heeft geen voorrang verleend aan de voetgangster, die zich op dat moment op de voetgangersoversteekplaats bevond. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de emotionele impact op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004608-17
datum uitspraak: 17 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-665257-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairzij op of omstreeks 29 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de [straat 1] en/of de kruising van de [straat 1] met de [straat 2] zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer] , zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht dat zij aan de gevolgen daarvan op 7 mei 2016 is overleden,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de [straat 2] , komende uit de richting van de [straat 3] en gaande in de richting van de [straat 1] ,
-terwijl het regende en/of
-terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising, voor een in haar richting gekeerd en/of voor het verkeer in haar richting geldend groen licht uitstralend verkeerslicht linksaf geslagen de [straat 1] op,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat een voetgangster, zijnde voornoemde [slachtoffer] , doende was bij groen licht de voetgangersoversteekplaats
- gezien verdachtes (rij)richting gelegen direct na voornoemde kruising
- over te steken, althans zich (daartoe) op voornoemde voetgangersoversteekplaats bevond,
verdachte heeft (vervolgens) niet aan de (uiterst) rechterzijde van de rijbaan gereden en/of heeft voornoemde [slachtoffer] geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde voetgangster, verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst waardoor aan voornoemde [slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht dat zij aan de gevolgen daarvan op 7 mei 2016 is overleden;
subsidiairzij op of omstreeks 29 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de [straat 1] en/of de kruising van de [straat 1] met de [straat 2] zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de [straat 2] , komende uit de richting van de [straat 3] en gaande in de richting van de [straat 1] ,
-terwijl het regende en/of
-terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising, voor een in haar richting gekeerd en/of voor het verkeer in haar richting geldend groen licht uitstralend verkeerslicht linksaf geslagen de [straat 1] op,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat een voetgangster, zijnde [slachtoffer] , doende was bij groen licht de voetgangersoversteekplaats
- gezien verdachtes (rij)richting gelegen direct na voornoemde kruising
- over te steken, althans zich (daartoe) op voornoemde voetgangersoversteekplaats bevond,
verdachte heeft (vervolgens) niet aan de (uiterst) rechterzijde van de rijbaan gereden en/of heeft voornoemde [slachtoffer] geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde voetgangster, verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft naar de kern genomen bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu haar geen schuld treft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op 29 april 2016 omstreeks 09:15 uur heeft op de [straat 1] in Amsterdam een aanrijding plaatsgevonden tussen de personenauto waarin de verdachte reed en [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), die zich op dat moment als voetgangster op de voetgangersoversteekplaats bevond. Het slachtoffer heeft daarbij dusdanig zwaar hoofdletsel opgelopen, dat zij op 7 mei 2016 ten gevolge daarvan is overleden.
Het hof verder gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- De verdachte kwam op 29 april 2016 omstreeks 09:15 uur in haar auto aanrijden voor het rode stoplicht in de [straat 2] , op het kruispunt met de [straat 1] (aan de even genummerde zijde van de [straat 1] ).
- Het slachtoffer, dat vanaf de overzijde van de [straat 1] aan was komen lopen, bevond zich voor het rode stoplicht bij de voetgangersoversteekplaats op de [straat 1] (aan de oneven genummerde zijde). Zij drukte op de knop en wachtte tot het voetgangersstoplicht groen werd. Het slachtoffer was gekleed in een donkerkleurige broek en een felgekleurde jas. Zij droeg een witte tas bij zich en had een witte paraplu in haar hand, die zij opgestoken boven haar hoofd hield.
- Het was op dat moment redelijk druk op straat, het was licht en het weer was regenachtig.
- De [straat 1] bestond aldaar uit twee rijbanen met daartussen een vrije trambaan voor tramverkeer in beide richtingen. De trambaan en de rijbaan waren met een onderbroken asstreep van elkaar gescheiden. Kijkend vanuit de [straat 2] in de richting van de [plek] bevond zich kort na het kruisingsvlak aan de even genummerde zijde van de [straat 1] een tramhalte. Aan beide zijden van het kruisingsvlak lag een voetgangersoversteekplaats.
- Gebleken is dat de verdachte en het slachtoffer tegelijk groen licht konden hebben, hetgeen in Amsterdam vaker het geval is. Het hof gaat ervan uit dat dit op 29 april 2016 ook het geval was. Dit was een omstandigheid waarvan de verdachte, die in de [straat 2] woonachtig was en ter plaatste zeer goed bekend was, op de hoogte moet zijn geweest.
- De verdachte is, toen haar verkeerslicht op groen sprong, vanuit de [straat 2] links afgeslagen de [straat 1] op (in de richting van de [plek]). Daarbij reed zij met een constante snelheid (die blijkens het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse tussen de 25 en 30 kilometer per uur bedroeg) en remde niet af voor de naderende oversteekplaats. Daarnaast nam de verdachte de bocht naar links aanzienlijk krap.
- Vrijwel op hetzelfde moment dat de verdachte begon te rijden, begon het slachtoffer, toen haar voetgangerstoplicht kennelijk op groen sprong, met oversteken.
- Op de voetgangstsoversteekplaats heeft de verdachte geen voorrang verleend aan het overstekende slachtoffer en is frontaal en zonder te remmen tegen het slachtoffer aangereden. Uit de eindpositie van de auto van de verdachte en uit de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden blijkt dat het slachtoffer vanaf het moment dat haar voetgangerslicht op groen was gesprongen tot aan het moment van de aanrijding al ongeveer tien passen had gezet. Het hof leidt daaruit af dat de aanrijding ter hoogte van de trambaan heeft plaatsgevonden. Deze omstandigheid biedt eveneens steun voor de vaststelling dat de verdachte de bocht (te) kort heeft genomen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de verdachte onder regenachtige weersomstandigheden en terwijl zij ter plaatse zeer goed bekend was, met een behoorlijke snelheid en zonder af te remmen, een verkeersoversteekplaats is genaderd en daarbij het overstekende slachtoffer – dat, gelet op haar kleding, haar positie en de omstandigheid dat zij al enige tijd doende was het kruispunt over te steken, voor de verdachte goed zichtbaar moet zijn geweest – ten onrechte geen voorrang heeft verleend, haar in het geheel niet heeft gezien en het slachtoffer frontaal heeft aangereden. Daarbij heeft de verdachte voorts de bocht naar links in aanzienlijke mate te kort genomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen in het verkeer, dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
De raadsman heeft nog gesteld dat de verdachte de bocht niet ruimer kon nemen vanwege de fietsers die er reden. Die stelling mist doel. Vooropgesteld wordt dat de verdachte zelf nooit heeft verklaard dat zij tijdens het nemen van de bocht werd gehinderd door andere weggebruikers. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde camerabeelden blijkt zulks evenmin. Integendeel, de betreffende fietsers nemen de bocht ruim en rijden geheel rechts voor de verdachte de [straat 1] op. Maar zelfs als dit anders zou zijn geweest, geldt dat er voor de verdachte reden te meer was om haar rijgedrag aan te passen aan de situatie ter plaatse. In dat geval had van haar mogen worden gevergd dat zij zou afremmen om de fietsers voor te laten gaan en in ieder geval levert die omstandigheid geen vrijbrief op voor het dusdanig te krap aansnijden van een bocht dan wel het rijden over de trambaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 29 april 2016 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de kruising van de [straat 1] met de [straat 2] , zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam, heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht dat zij aan de gevolgen daarvan op 7 mei 2016 is overleden, bestaande dat gedrag hieruit, dat:
verdachte heeft gereden over de [straat 2] , komende uit de richting van de [straat 3] en gaande in de richting van de [straat 1] , terwijl het regende en terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was,
verdachte, gekomen bij voornoemde kruising, bij een voor een in haar richting gekeerd en voor het verkeer in haar richting geldend groen licht uitstralend verkeerslicht, linksaf is geslagen de [straat 1] op,
verdachte zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, heeft vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat een voetgangster (voornoemde [slachtoffer] ), doende was bij groen licht de voetgangersoversteekplaats – gezien verdachtes rijrichting, gelegen direct na voornoemde kruising – over te steken,
verdachte niet aan de uiterst rechterzijde van de rijbaan heeft gereden, [slachtoffer] geen voorrang heeft verleend, niet heeft afgeremd en niet voldoende is uitgeweken voor voornoemde voetgangster,
verdachte tegen [slachtoffer] is aangereden, waardoor aan [slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht dat zij aan de gevolgen daarvan op 7 mei 2016 is overleden.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. Zij heeft, als bestuurder van een personenauto, een bocht te krap aangesneden waardoor zij op de trambaan terecht is gekomen, alwaar zij zonder af te remmen tegen een zich op een zebrapad bevindende voetgangster is aangereden. De voetgangster is enige tijd later aan de gevolgen van deze aanrijding overleden. De genoemde gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. Het hof gaat er zonder meer vanuit dat de verdachte daarbij niet opzettelijk heeft gehandeld, maar dit laat onverlet dat het de verdachte moet worden aangerekend dat zij haar medeweggebruikster onvoldoende in acht heeft genomen.
Een verkeersongeval met fatale afloop is een tragische gebeurtenis die diep ingrijpt in de levens van alle betrokkenen. Het slachtoffer, een 51-jarige vrouw, die geliefd was bij haar familie, is haar leven verloren en haar nabestaanden zullen moeten leven met het tragisch en onomkeerbaar verlies van hun dierbare. Een strafrechtelijke reactie kan daarom niet uitblijven.
Anderzijds houdt het hof er ook rekening mee dat de verdachte zal moeten leren leven met de wetenschap dat als gevolg van haar handelen een ander is komen te overlijden. Het hof heeft op de terechtzitting in hoger beroep kunnen vaststellen dat dit verkeersongeval forse emotionele impact op het leven van de verdachte heeft gehad en nog altijd heeft.
Het hof acht, alles afwegende, de door de rechtbank aan de verdachte opgelegde taakstraf en een voorwaardelijke rijontzegging, passend en geboden. Met een lagere straf kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de fatale gevolgen daarvan, niet worden volstaan, laat staan met het rechterlijk pardon dat door de raadsman is voorgesteld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. N.A. Schimmel en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 december 2020.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.