Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1komt Bpf Meubel op tegen een viertal door de kantonrechter vastgestelde feiten. Het hof zal hierna bij de weergave van de feiten hiermee rekening houden. Voor het overige zijn deze feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
“ [geïntimeerde] is indertijd gestart in het magazijn en in de zagerij van Rowood in Dreumel (Gelderland). Na enige tijd heeft hij onderweg naar zijn werk een ongeval met de motorfiets gehad. Hij had zwaar beenletsel en is een jaar of wat bezig geweest met revalidatie. Tijdens/na dit traject is hij teruggekomen, maar werk in de zagerij en het magazijn was niet meer mogelijk. Wij hebben intern gezocht naar een mogelijkheid om hem aangepast werk te geven. Dat is gelukt.
“Dit betekent dat wij ten aanzien van uw werknemer de malus moeten opleggen aangezien de heer [geïntimeerde] op de eerste ziektedag bij U in dienstbetrekking was en een uitkering ontving (ontvangt) op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (aaw) en/of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (wao).”
3.Beoordeling
-om binnen 4 weken na het wijzen van vonnis de hoogte van de pensioenaanspraken te berekenen waar [geïntimeerde] op grond van het pensioenreglement over de periode van 1 januari 1995 tot 1 september 2015 recht op heeft, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
-tot uitkering van de door Bpf Meubel te berekenen aanspraken waarop [geïntimeerde] over de periode van 1 januari 1995 tot 1 september 2015 aanspraak heeft, vanaf de pensioendatum tot de datum waarop hij, respectievelijk zijn partner, komt te overlijden;
1 tot en met 5 richten zich tegenhet oordeel van de kantonrechter in conventie en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
- [geïntimeerde] heeft niet aangetoond dat hij vanaf 1 januari 1995 heeft gewerkt bij een werkgever die was aangesloten bij (destijds) Bpf Houthandel;
-de overgelegde arbeidsovereenkomst met Rowood is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 mei 1991 tot 31 oktober 1991; hieruit kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] daarna werkzaam is gebleven voor Rowood;
-het salaris vanaf eind 1996 werd door Rowood Holding betaald;
Het hof weegt daarbij mee dat evenmin gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] hetzij door Rowood, hetzij door Rowood Holding, hetzij door Bpf Houthandel, omstreeks 1995 of 1996 ervan op de hoogte is gebracht dat in verband met wijziging van werkgeverschap niet langer pensioenpremie werd afgedragen ten behoeve van [geïntimeerde] . Zelfs toen [geïntimeerde] zich richtte tot Bpf Houthandel met het verzoek om premievrije opbouw is hem niet meegedeeld dat hij reeds was afgemeld. Aan [geïntimeerde] kan dan ook niet worden toegerekend dat hij door Rowood bij het pensioenfonds is afgemeld. De enkele omstandigheid dat het salaris vanaf (in elk geval) december 1996 niet langer door Rowood werd betaald, maar door Rowood Holding, dat jaaropgaven zijn afgegeven door Rowood Holding en dat op enig moment in 1996 opnieuw is begonnen met het tellen van gewerkte dagen en ziektedagen, zonder dat [geïntimeerde] dit heeft opgemerkt of hiertegen heeft geprotesteerd, is eveneens onvoldoende om de instemming van [geïntimeerde] aan te nemen.
-werkzaamheden verrichtte op het gebied van in- en verkoop van hout, derhalve werkzaamheden die tot de bedrijfsuitoefening van Rowood behoorden;