ECLI:NL:GHAMS:2020:990

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
23-001594-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 april 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in Pakistan in 1978, was aangeklaagd voor mishandeling van het slachtoffer, die op 16 mei 2017 te Amsterdam tegen de spiegel van de auto van de verdachte was gefietst. Na dit voorval zou de verdachte de aangever met gebalde vuist in het gezicht hebben geslagen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het incident in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend heeft bewezen, ondanks de verdediging van de raadsvrouw die pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001594-19
datum uitspraak: 30 maart 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-089560-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2017 te Amsterdam, elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (meermalen) (met gebalde vuist) te stompen/slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking bewijsverweren

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het
ten laste gelegde feit. Daartoe heeft zij, kort samengevat, aangevoerd dat aangever [slachtoffer] op zijn telefoon aan het kijken was op het moment dat hij tegen de auto van de verdachte aanreed. De verdachte heeft vervolgens rustig aan [slachtoffer] gevraagd hoe dit kon worden opgelost, waarop [slachtoffer] begon te schelden. De getuigen (
het hof begrijpt: [getuige 1] en [getuige 2]) hebben niet waargenomen dat [slachtoffer] een klap op zijn slaap zou hebben gekregen. De getuige [getuige 3] heeft een (belastende) verklaring afgelegd, maar niet onder ede. De rode vlek bij [slachtoffer] hoeft niet door de verdachte te zijn veroorzaakt en in het dossier zit geen letselverklaring, zodat niet is te zeggen hoe de rode vlek (wel) is ontstaan.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op basis van het dossier de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 mei 2017 fietste [slachtoffer] (aangever) omstreeks 19:30 uur door de Javastraat te Amsterdam. In deze straat is hij ter hoogte van [nummer] tegen de rechter spiegel van een stilstaande auto aangefietst. [slachtoffer] zag dat een man (
het hof begrijpt steeds: de verdachte) onmiddellijk tegen hem begon te schreeuwen en een agressieve houding aannam. De man hief zijn rechter hand omhoog, balde zijn vuist en bewoog zijn arm met zekere kracht richting het hoofd van [slachtoffer]. [slachtoffer] voelde dat de gebalde vuist tegen de linkerzijde van zijn hoofd, ter hoogte van zijn slaap, aanstootte. [slachtoffer] zag en voelde dat de verdachte dit hierna herhaalde, waarna [slachtoffer] een hevige pijn voelde. [slachtoffer] heeft aan de later aanwezige politieambtenaren laten zien wie hem had geslagen, welke persoon vervolgens is aangehouden. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat het gelaat van [slachtoffer] aan de linkerzijde rood was (proces-verbaal PL1300-2017102698-4 van 16 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 3-4)).
Deze lezing van [slachtoffer] wordt ondersteund door de onafhankelijke getuige [getuige 3]. [getuige 3] – die op 2 à 3 meter afstand van het incident stond – zag dat de verdachte het slachtoffer aanviel en hem tweemaal tegen zijn linkeroog dan wel -slaap sloeg en dat het slachtoffer meteen naar zijn hoofd greep (proces-verbaal met nummer P1300-2017102698-5 van 16 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 9-10)). De enkele omstandigheid dat [getuige 3] niet onder ede is gehoord, laat volgens het hof, anders dan de raadsvrouw lijkt te hebben bepleit, onverlet dat zijn verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt.
Getuige [getuige 1], die op een afstand van 5 à 6 meter stond van het incident, heeft verklaard dat hij niemand heeft zien slaan en [getuige 2] heeft verklaard dat hij zich niets van het voorval kan herinneren. Het hof hecht geloof aan de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 3], die gedetailleerd en op de pleegdatum over het voorval heeft verklaard. Aan de verklaringen die de getuigen [getuige 1] (ex-collega van de verdachte) en [getuige 2] (kennis van de verdachte) ongeveer tweeëneenhalf jaar ná de pleegdatum hebben afgelegd bij de raadsheer-commissaris, gaat het hof voorbij. Getuige [getuige 1] stond op grotere afstand van het incident dan getuige [getuige 3] en het hof twijfelt aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring nu hij een bekende is van de verdachte. [getuige 2] heeft geen voor het bewijs redengevende verklaring afgelegd. De omstandigheid dat in het dossier geen letselverklaring van een arts aanwezig is, staat aan een bewezenverklaring van mishandeling niet in de weg nu het geconstateerde letsel (linkerzijde van gelaat van [slachtoffer] was rood) goed past bij de door [slachtoffer] opgegeven toedracht (gebalde vuist tegen de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer]) en het dossier voorts geen aanknopingspunten biedt voor een alternatieve toedracht. De verweren worden aldus verworpen.
Het hof is aldus van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien
verstande dat:
hij op 16 mei 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met gebalde vuist te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door de aangever te stompen in het gezicht nadat de aangever tegen de spiegel van de auto van de verdachte reed. Aldus heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn toegebracht. Het incident zal niet alleen het slachtoffer angst hebben ingeboezemd, maar ook bij omstanders gevoelens van ontzetting teweeg hebben gebracht. Tegen deze achtergrond acht het hof de straf die door de politierechter is opgelegd, gerechtvaardigd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 maart 2020 is hij eerder ter zake van mishandeling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof meeweegt in het nadeel van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. A.P.M. van Rijn en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 maart 2020.
De voorzitter en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]