ECLI:NL:GHAMS:2020:978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
23-003403-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in Lelystad, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 16 mei 2019 op de luchthaven Schiphol. De tenlastelegging betrof het binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, die in de koffer van de verdachte en in ingeslikte bolletjes werd aangetroffen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 maart 2020 heeft de verdachte bekend dat hij wist dat de ingeslikte bolletjes cocaïne bevatten, maar ontkende wetenschap van de cocaïne in zijn koffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook de pakketten in zijn koffer verdovende middelen bevatten. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar kwam tot dezelfde conclusie over de schuld van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de schadelijkheid van de handel in cocaïne voor de volksgezondheid. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003403-19
datum uitspraak: 24 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer
15-118746-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1970,
opgegeven verblijfadres: [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar tot dezelfde beslissingen komt als de rechtbank, maar de uitwerking van de bewijsmiddelen aanpassing behoeft en het hof de onderstaande bewijsoverweging in de plaats stelt van de bewijsoverweging van de rechtbank, zodat het (partieel) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou genereren.

Nadere bewijsoverweging

Hoewel het aan de verdachte ten laste gelegde feit geen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne specifieert, acht het hof het in het kader van de straftoemeting niettemin relevant te bepalen welke hoeveelheid bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte is op 16 mei 2019 vanuit Suriname aangekomen op de luchthaven Schiphol. In de koffer van de verdachte zijn 21 verpakkingen met de opschriften Bara mix, Dessert mix en Lonka snippers aangetroffen met daarin een witkleurige substantie, bevattende een materiaal met daarin cocaïne met een nettogewicht van 4.208,5 gram. De verdachte blijkt daarnaast 30 bolletjes te hebben geslikt met daarin een witte stof, bevattende een materiaal met daarin cocaïne met een nettogewicht van 297,0 gram.
Uit het voorgaande volgt dat in de pakketten in de koffer van de verdachte en in de door de verdachte ingeslikte bolletjes in totaal 4.505,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne in Nederland is ingevoerd. De verdachte heeft bekend dat hij wist dat de in zijn lichaam aangetroffen bolletjes cocaïne bevatten. De vraag die vervolgens ter beantwoording aan het hof voorligt, is of kan worden vastgesteld dat de verdachte ook de cocaïne in zijn koffer opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft ingevoerd. Het hof stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die reist per vliegtuig en bagage bij zich heeft, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud ook verantwoordelijk is.
De verdachte heeft met betrekking tot de in zijn koffer aangetroffen pakketten met cocaïne wisselende en vage – en daardoor onverifieerbare – verklaringen afgelegd over de herkomst, de inhoud en de eindbestemming. Waar de verdachte in eerste instantie heeft verklaard dat hij de pakketten, die eruitzagen als snoepjes, in ruil voor een vliegticket van € 1.040,00 heeft meegenomen voor [naam] en dat hij de bolletjes heeft gekregen van een persoon van wie hij de naam niet wilt noemen, heeft hij later verklaard dat hij zowel de pakketten, die eruit zagen als kruiden, als de bolletjes heeft gekregen van, de hem overigens vaag bekende, [naam].
Daarbij komt dat de verdachte niet alleen heeft verklaard dat hij de pakketten en de bolletjes, van welke bolletjes hij wist dat deze cocaïne bevatten, van dezelfde persoon heeft gekregen, maar ook dat hij de pakketten en (de helft van) de bolletjes bij dezelfde persoon in Nederland moest afgeven. De verdachte was bovendien tot aan het hem ten laste gelegde feit werkzaam bij een bedrijf op Schiphol en naar eigen zeggen bekend met de smokkel van verdovende middelen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook de pakketten in de koffer verdovende middelen zouden bevatten. Het hof acht aldus bewezen de opzettelijke invoer van de volledige bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid van een materiaal met een nettogewicht van 4.505,5 gram, bevattende cocaïne.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 mei 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft primair verzocht bij de straftoemeting uit te gaan van de hoeveelheid cocaïne zoals die is aangetroffen in de bolletjes en subsidiair af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, eventueel in combinatie met een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk invoeren cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met allerlei soorten van (gebruikers)criminaliteit en vormen, gelet op de schadelijkheid voor personen, een bedreiging voor de volksgezondheid. De ernst van dit feit rechtvaardigt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 februari 2020 is hij niet eerder voor soortgelijke misdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht zoals hierboven besproken bewezen dat de verdachte in totaal 4.802,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne heeft ingevoerd. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Voor de invoer van hoeveelheden harddrugs van vier tot vijf kilogram door verdachten zonder relevante recidive wordt daarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 tot 38 maanden genoemd. In hetgeen door de raadsman is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. V. Mul en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2020.
Mr. C. Fetter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]