In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in Lelystad, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 16 mei 2019 op de luchthaven Schiphol. De tenlastelegging betrof het binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, die in de koffer van de verdachte en in ingeslikte bolletjes werd aangetroffen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 maart 2020 heeft de verdachte bekend dat hij wist dat de ingeslikte bolletjes cocaïne bevatten, maar ontkende wetenschap van de cocaïne in zijn koffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook de pakketten in zijn koffer verdovende middelen bevatten. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar kwam tot dezelfde conclusie over de schuld van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de schadelijkheid van de handel in cocaïne voor de volksgezondheid. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.