ECLI:NL:GHAMS:2020:97

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
200.248.910/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming tot gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling van een minderjarige. De Raad had verzocht om het gezag van beide ouders te beëindigen, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, die in een onveilige thuissituatie zou opgroeien. De ouders, de moeder en de vader, hebben beiden verweer gevoerd tegen deze verzoeken. De moeder stelde dat zij haar leven op orde heeft en betrokken is bij de zorg voor de minderjarige, terwijl de vader betoogde dat er geen actuele zorgen zijn die een ingrijpende maatregel rechtvaardigen. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontwikkeling van de minderjarige, de rol van de ouders en de betrokkenheid van jeugdzorginstanties. Het hof concludeerde dat, hoewel er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de jeugdzorg, er onvoldoende bewijs is voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. De ouders werken samen in de zorg voor hun kind en de minderjarige lijkt zich goed te ontwikkelen op school. Het hof heeft daarom de verzoeken van de Raad afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Tevens is de bijzondere curator, mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen, ontslagen van haar taak in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.248.910/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/644929 / FA RK 18-1676
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 januari 2020 inzake
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en

1.[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P.M. Lousberg te Amsterdam,

2.[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de hierna te noemen minderjarige [dochter] (verder te noemen: [de minderjarige] );
- de bijzondere curator mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen.
Als informant is aangemerkt de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder te noemen: het Leger des Heils).

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 26 maart 2019 een tussenbeschikking gegeven. Voor het procesverloop tot die datum wordt verwezen naar de tussenbeschikking.
1.2
Bij voornoemde tussenbeschikking is mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen benoemd als bijzondere curator. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden in afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator.
1.3
Het hof heeft op 3 juli 2019 de bevindingen van de bijzondere curator gedateerd 30 juni 2019 ontvangen.
1.4
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- de brief van de zijde van de vader van 13 september 2019 met het verzoek [de minderjarige] bij de zitting aanwezig te laten zijn;
- het e-mailbericht van de bijzondere curator van 22 november 2019 met bijlagen, ingekomen op 25 november 2019;
- het journaalbericht van de zijde van de vader van 22 november 2019 met bijlagen;
- het e-mailbericht van de bijzondere curator van 26 november 2019, met bijlage, ingekomen op 27 november 2019;
- de brief van de raad van 26 november 2019 met bijlagen, ingekomen op 28 november 2019.
1.5
[de minderjarige] heeft op 30 november 2019 aan het hof haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
1.6
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 2 december 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de raad, vertegenwoordigd door de heer B. Stenders en mevrouw L. Altena;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator, mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen.
Het Leger des Heils is niet ter zitting verschenen.
De advocaten van de vader en de moeder alsook de raad hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
1.7
Ter zitting hebben de advocaten van de vader en de moeder bezwaar gemaakt tegen de te late indiening van de brief van de raad van 26 november 2019. Zij hebben verzocht deze brief, met bijlagen, buiten beschouwing te laten, nu zij onvoldoende gelegenheid hebben gehad deze stukken met de ouders te kunnen bespreken.
Het hof heeft ter zitting medegedeeld dat de brief van de raad, met de bijlagen 2 tot en met 8 tot het procesdossier zullen behoren. De te late indiening van deze stukken wordt niet in strijd geacht met de goede procesorde, aangezien deze stukken eenvoudig te doorgronden zijn en een deel daarvan bekend is, aangezien het emailberichten van de vader zelf zijn. Datzelfde geldt voor het eerste deel van bijlage 1, nu dat ziet op de pleitnotitie van de vorige zitting. Het tweede deel van bijlage 1 betreft echter een pleitnotitie van een andere zitting en is niet gemakkelijk te doorgronden, zodat ter zitting deze stukken zijn teruggegeven aan de raad en hierop verder geen acht zal worden geslagen door het hof.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Ingevolge artikel 1:266 lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
2.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Het hof dient aan de hand van de actuele gegevens te beoordelen of er op dit moment sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , nu dat voor beide verzoeken van de raad een vereiste is.
2.3
De bijzondere curator constateert dat zowel de moeder als de vader een sterke band voelen met [de minderjarige] . De vraag is of in de actuele situatie haar ontwikkelingsperspectief voldoende begeleid en ondersteund wordt. De vader wekt de indruk dat de moeder en hij zich adequaat van hun zorgtaken kwijten en dat de begeleiding van [de minderjarige] de ouders hoofdbrekens kost. Tevens heeft de vader laten weten dat de zorg voor de moeder in de nabije en verre toekomst veel aandacht zal vragen. Het is geruststellend voor [de minderjarige] dat haar vader zo vanzelfsprekend met de zorg voor haar moeder omgaat, want behalve dat zij haar moeder verzorgd weet, biedt dit ook ruimte voor haar ontwikkeling.
De bijzondere curator wijst op het belang voor [de minderjarige] om voor haar een nieuwe context te creëren, waarin de vader zijn rol heroverweegt en herformuleert. Dit ziet volgens de bijzondere curator op hetgeen de vader heeft verteld over het opgeven van een glansrijke loopbaan om voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. Volgens de bijzondere curator zou het niet ondenkbaar zijn dat [de minderjarige] met dit verhaal in een moreel dilemma is terechtgekomen, waardoor zij waarschijnlijk niet in staat is om voor zichzelf te kiezen. Wellicht kan op basis van gelijkwaardigheid, wederzijds respect en goede omgangsvormen een gesprek plaatsvinden tussen de ouders en Jeugdbescherming met als doel vast te stellen wat nu het beste is op de korte termijn en verder in de toekomst voor het bereiken van zelfstandigheid voor [de minderjarige] .
2.4
De raad stelt dat de vader, met toestemming van de moeder, niet is gestopt met het grensoverschrijdende, bedreigende, manipulerende en zorgmijdende gedrag waardoor de belangen van [de minderjarige] nog steeds volledig uit het oog worden verloren en wat, naar de mening van de raad, schadelijk is voor haar ontwikkeling. Er zijn wederom zorgen over [de minderjarige] op school geconstateerd. Tijdens de vorige zitting is ter sprake gekomen dat het goed ging op het IVKO en korte tijd na de zitting is het helemaal fout gegaan. Er was sprake van veel schoolverzuim, en van grensoverschrijdende mailwisselingen van de vader richting school. De ouders beweren dat zij [de minderjarige] overal buiten houden, maar het is onwaarschijnlijk dat zij hier niets van mee krijgt als zij elke keer van school en huisarts moet wisselen. [de minderjarige] zit nu op [school] . Het gaat goed met haar op school, maar zij is wel een eenling en vindt geen aansluiting bij anderen. Bovendien vertoont zij een bovengemiddeld schoolverzuim. Tijdens de vorige zitting heeft de raad benoemd dat [de minderjarige] in korte tijd aan haar vierde huisarts is begonnen. De ouders shoppen als de huisarts niet doet wat zij vragen, of als deze zorgen met hen wil bespreken, zoals eerder de vermoedens van automutilatie. Sinds juli 2019 staat [de minderjarige] wederom bij een andere huisarts ingeschreven.
De raad heeft opnieuw aangifte gedaan tegen de vader van belaging, bedreiging, laster, smaad en belediging. Ook de Jeugdbescherming heeft op 6 september 2019 aangifte gedaan van smaad, laster en belaging.
[de minderjarige] en haar ouders vormen een zeer gesloten systeem en hebben een ongezonde en een voor [de minderjarige] ontwikkelingsbedreigende relatie met elkaar. De raad heeft er geen vertrouwen in dat er op basis van gelijkwaardigheid mogelijk toch sprake kan zijn van een goede samenwerking tussen de ouders en de Jeugdbescherming.
De raad begon het onderzoek naar aanleiding van seksueel overschrijdende uitlatingen van de vader waarbij [de minderjarige] betrokken werd. Daarna vonden er bedreigingen plaats richting de vader en [de minderjarige] . Er zijn veel zorgen bijgekomen. [de minderjarige] vertelde over huiselijk geweld tussen de moeder en de vader en dat zij soms met het kussen op haar hoofd sliep. Vanwege geweld bij de moeder thuis is diverse malen de politie er aan te pas gekomen. De raad verzoekt het hof dringend de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen en het gezag van beide ouders met spoed te beëindigen, zodat [de minderjarige] eindelijk geholpen kan worden op haar weg naar volwassenheid.
2.5
De vader stelt dat uit het rapport van de bijzondere curator in het geheel niet blijkt dat er sprake zou zijn van zorgen en/of kindsignalen die een gezagsbeëindigende maatregel en/of een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Eigenlijk spreekt uit de rapportage van de bijzondere curator enkel dat vader een wijze van communiceren heeft met jeugdzorginstanties en soms met school die niet is zoals in het maatschappelijk verkeer gangbaar is. Er staat in het rapport niets over de noodzaak voor hulpverlening. Daarvoor moet er sprake zijn van een actuele bedreiging in de ontwikkeling die niet op een andere wijze kan worden afgewend. Uit alles blijkt dat het verder relatief goed gaat met [de minderjarige] , zodat de vader niet inziet op welke objectieve basis een kinderbeschermingsmaatregeling nodig zou zijn. [de minderjarige] is begonnen op [school] en de vader heeft goed contact met de huidige school en de leraren van [de minderjarige] . [de minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat, behaalt goede schoolresultaten en heeft een bijbaantje bij de supermarkt. Volgens de directeur is [de minderjarige] een aanwinst voor de school. Wel heeft [de minderjarige] moeite met rekenen en wiskunde. Daarom is besloten dat [de minderjarige] wordt aangemeld bij remedial teachers, zodat zij ondersteuning kan krijgen op het gebied van rekenen en wiskunde. De door de raad overgelegde uitdraai van het schoolverzuim van [de minderjarige] betreft een uitdraai van vorig jaar en bevat dus geen actuele informatie. De vader heeft tijdens de eerdere zittingen reeds aangegeven dat er in het verleden iedere keer een legitieme reden was voor het schoolverzuim van [de minderjarige] .
Een ondertoezichtstelling en een gezagsbeëindigende maatregel zijn diep ingrijpende maatregelen, welke een inbreuk maken op het gezinsleven. De vader stelt dat het ingrijpen op het gezinsleven, gelet op het feit dat er geen kindsignalen zijn, disproportioneel en niet noodzakelijk is. De ouders stellen voorts dat een ondertoezichtstelling enkel contraproductief zal werken, omdat beide ouders weerstand zullen hebben tegen de ondertoezichtstelling.
2.6
De moeder benadrukt dat zij haar verleden achter zich heeft gelaten. Zij heeft haar leven op de rit en heeft regelmaat in haar leven. Zij gaat elke middag naar de vader om er voor [de minderjarige] te zijn als zij uit school komt. De moeder is in staat beslissingen in het belang van [de minderjarige] te nemen. Zij is betrokken bij medische aangelegenheden en bij school.
De moeder betwist dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en zij kan zich dan ook niet vinden in het voorstel van de bijzondere curator een gesprek met Jeugdbescherming te hebben. Op de huidige school is een zorgcoördinator aanwezig, waarmee de ouders goed contact hebben. Gezien het diepgewortelde wantrouwen dat de moeder heeft richting gedwongen jeugdhulp zal de inzet van het Leger des Heils naar alle waarschijnlijkheid contra productief werken, aldus de moeder.
2.7
Het hof overweegt dat sprake is geweest van veel onrust in de jeugd van [de minderjarige] . Sinds 2008 zijn verschillende jeugdhulpinstanties bij het gezin betrokken geweest, zowel in het vrijwillige als in het gedwongen kader, in verband met zorgen over de psychische problematiek van de moeder en verwaarlozing in de thuissituatie. Nadat [de minderjarige] in 2008 enige tijd uit huis geplaatst is geweest, is zij weer bij de moeder teruggeplaatst. Sinds 2013 woont [de minderjarige] bij de vader. Eerst in het kader van een machtiging uithuisplaatsing, waarna zij bij de vader is blijven wonen. Hoewel de ouders in 2005 zijn gescheiden, hebben zij nog goed contact en zien de moeder en [de minderjarige] elkaar vrijwel dagelijks in de woning van de vader. In 2017 is de hulpverlening opnieuw betrokken geraakt naar aanleiding van een zorgmelding van de politie in verband met de blog van de vader.
Uit het raadsonderzoek is gebleken dat de moeder een verleden met verslavingsproblematiek en huiselijk geweld kent. De moeder heeft een dagbesteding bij zeefdrukkerij [X] . Deze organisatie biedt arbeidsmatige dagbesteding aan mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Bij de politie zijn in de periode van januari tot en met mei en december 2018 meerdere meldingen binnen gekomen van huiselijk geweld in de woning van de moeder tussen de moeder en een kennis, waarbij beiden vaak onder invloed van alcohol waren. [de minderjarige] was bij deze incidenten niet aanwezig en nadien zijn er geen meldingen meer geweest.
Daarnaast is ten aanzien van de vader gebleken dat er grote zorgen zijn over zijn gedrag en de gevolgen hiervan voor (de ontwikkeling van) [de minderjarige] . De vader heeft voor een item op zijn blog op ongepaste en seksueel overschrijdende wijze met [de minderjarige] gesproken. Deze blog is inmiddels van het internet verwijderd. Verder stuurt de vader een groot aantal e-mails met daarin ongepast, beledigend en bedreigend taalgebruik naar verschillende betrokken personen en organisaties, zoals jeugdzorginstanties, artsen en scholen, en start vele klachtenprocedures tegen hen. Tegen de vader zijn meerdere aangiftes gedaan van smaad, laster en bedreiging.
2.8
Deze grensoverschrijdende wijze van communiceren door de vader is ook al herkenbaar bij [de minderjarige] , getuige haar schrijven aan het hof en de wijze waarop zij hulptroepen inschakelt indien zij van mening is dat het rapport van de bijzondere curator niet juist is. De band met haar ouders is echter hecht. Haar afkeer van bemoeienis met haar keuzes is groot. Deze houding is ook bij de ouders aanwezig. Het hof schat derhalve in dat een gesprek met jeugdbescherming op basis van gelijkwaardigheid, wederzijds respect en goede omgangsvormen niet mogelijk is. Een kinderbeschermingsmaatregel zal derhalve alleen effect kunnen hebben, indien een scheiding tussen [de minderjarige] en haar ouders bewerkstelligd wordt, hetgeen een uitvloeisel zou kunnen zijn van een gezagsbeëindiging. Deze maatregel is een ultimum remedium en gaat naar het oordeel van het hof in deze situatie te ver, aangezien er ook positieve punten te melden zijn.
[de minderjarige] gaat sinds september 2019 naar een culinaire vakschool. Het gaat goed op school en alleen voor rekenen en wiskunde staat zij een onvoldoende. Haar ouders hebben in overleg met school extra ondersteuning georganiseerd. Ook de huidige school is positief over [de minderjarige] . Volgens de directeur van [school] is [de minderjarige] verbaal sterk ontwikkeld en heeft zij een eigen mening. Er zijn geen zorgen binnen de school.
De ouders hebben adequaat gereageerd door het gesprek op school aan te gaan, nadat zij van [de minderjarige] hadden vernomen dat zij in de klas geïntimideerd werd door een groep jongens. Haar huidige, beperktere, schoolverzuim wordt verklaard door periodieke buikpijnklachten. Ook hiervoor is hulp gezocht bij een medisch specialist.
De ouders vormen één front in de zorg voor [de minderjarige] en werken samen op gelijkwaardige basis. De moeder lijkt stabieler dan voorheen en is voor [de minderjarige] dagelijks beschikbaar. Hoewel [de minderjarige] zelf aangeeft dat zij lui is en dat zij tot nu toe gemakkelijk kan veranderen van eerder ingezette enthousiaste plannen, komt haar huidige school goed tegemoet aan de ontplooiing van haar creatieve kanten. Op het punt van het grenzen stellen kan [de minderjarige] naar het oordeel van het hof meer structuur gebruiken dan haar ouders haar hebben geboden. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] zal deze bijsturing echter ook voor een belangrijk deel door school en haar peergroup plaatsvinden. De ouders hebben een klik met de leiding en filosofie van de huidige school, waardoor haar schoolontwikkeling gewaarborgd lijkt. Het bijbaantje van [de minderjarige] bij de Vomar biedt haar ook een goede leerschool om te leren omgaan met frustraties en grenzen. Hoewel deze positieve ontwikkeling recent is ingezet en de raad heeft gesteld dat er steeds sprake is van een patroon waarbij [de minderjarige] van school en huisarts wisselt en er sprake is van bovenmatig schoolverzuim, is het hof van oordeel dat dit alles, ook gelet op de recente positieve geluiden uit objectieve bron, onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, ondanks dat het hof ook ziet dat ouders en [de minderjarige] op een niet gangbare wijze met elkaar en met de buitenwereld omgaan. Dat ouders en [de minderjarige] “buitenbeentjes” zijn, maakt nog niet dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Ook is niet gebleken van misbruik van het gezag. Daarmee is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een gezagsbeëindiging of een ondertoezichtstelling. Het hof zal daarom zowel het primaire als subsidiaire verzoek van de raad afwijzen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigen.
2.9
Het hof zal de bijzondere curator ontslaan, nu haar taken in deze procedure tot een einde zijn gekomen.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst de verzoeken van de raad af;
ontslaat mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen als bijzondere curator.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier, en is op 14 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. Hoogland.