Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
primairde bestreden beschikking zal vernietigen en de verzoeken van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen,
subsidiairde bestreden beschikking (behoudens de beslissing tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen) zal vernietigen en de overige verzoeken van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen dan wel de toe te kennen bedragen zal matigen tot nihil, en
meer subsidiairde bestreden beschikking (behoudens de beslissing tot ontbinding van voornoemde arbeidsovereenkomst en tot toekenning van de transitievergoeding) zal vernietigen en de overige verzoeken van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen dan wel de toe te kennen bedragen zal matigen tot nihil, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
2.Feiten
- de verloning van de beide contracten (1-12-2015 - 31 mei 2016 en 1 juni 2016 - 31 mei 2017) zal conform arbeidsovereenkomsten bij RSN worden gedaan,
- over 2016 zal extra loonrun worden gedraaid om alsnog bij RSN in de boeken te komen en wordt een extra loonaangifte gedaan,
- over de gehele periode worden RSN loonstroken gegenereerd en over 2016 ontvang ik z.s.m. de jaaropgaaf,
- Uitgangspunt voor de pensioenopbouw is € 289,27 werknemerspremie en € 289,27 werkgeverspremie, de beide premies worden voor het einde van de huidige arbeidsovereenkomst gestort op mijn kapitaal/lijfrenterekening,
- Er vindt een herberekening van het maandloon en vakantiegeld plaats o.b.v. de bovengenoemde uitgangspunten over de periode 1-12-2015 tem 28 februari 2017, de nabetaling van het te weinig uitgekeerd loon/vakantiegeld vindt in de loonbetaling van februari 2017 plaats. (….)”
3.Beoordeling
grief 1(deelgrieven 1A tot en met 1C), bestrijdt Bikkel het oordeel van de kantonrechter dat tussen [geïntimeerde] en Bikkel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestond. Daartoe heeft zij, kort samengevat, aangevoerd dat de door [C] op 22 mei 2017 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat de daarvoor benodigde toestemming van [N] nooit is gegeven en de arbeidsovereenkomst niet door [geïntimeerde] is ondertekend in de periode dat [C] nog bestuurder was van Bikkel. Het aanbod is daarom vervallen. [C] heeft bovendien verklaard dat nadien ervoor is gekozen [geïntimeerde] voor RSN werkzaam te laten blijven. De door [geïntimeerde] opgestelde, ondertekende en aan [N] toegezonden arbeidsovereenkomsten met RSN, zijn - naar achteraf is gebleken - wel door [N] ondertekend. Voorts stelt Bikkel dat geen arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Bikkel kan bestaan nu niet is voldaan aan de elementen arbeid, loon en een gezagsverhouding en gezien de wijze waarop partijen zich jegens elkaar hebben verbonden. In dit verband voert Bikkel aan dat [geïntimeerde] als directeur interne bedrijfsvoering bij RSN voornamelijk werkzaamheden verrichtte voor RSN en geen productieve arbeidsprestaties heeft geleverd ten behoeve van Bikkel, dat geen gezagsverhouding bestond tussen [geïntimeerde] en Bikkel en dat het loon van [geïntimeerde] grotendeels door RSN is betaald dan wel (uiteindelijk) ten laste van RSN is gekomen. Het was de bedoeling een arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en RSN te sluiten en daaraan is uitvoering gegeven door schriftelijke arbeidsovereenkomsten met RSN op te stellen en te ondertekenen, aldus steeds Bikkel.
grief 2bouwt Bikkel voort op haar standpunt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat een arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Bikkel bestond. Deze grief deelt derhalve het lot van de vorige.
grief 3bestrijdt Bikkel het oordeel van de kantonrechter dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daartoe voert zij - samengevat - aan dat [geïntimeerde] niet met Bikkel, maar met RSN een arbeidsovereenkomst had, zodat hij na het faillissement van RSN niet meer kon worden opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden en hem geen loon meer kon worden betaald. Voor zover er een arbeidsovereenkomst zou hebben bestaan tussen [geïntimeerde] en Bikkel was deze aan te merken als een ‘lege huls’. Volgens Bikkel heeft juist [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar gehandeld door alsnog op een later moment het door [C] namens Bikkel ondertekende aanhangsel arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te ondertekenen, zonder dat [N] akkoord is gegaan met het sluiten van deze arbeidsovereenkomst en zonder daarvan mededeling te doen aan [N] .
grief 5komt Bikkel op tegen de toekenning van de transitievergoeding aan [geïntimeerde] . Op grond van artikel 7:673 lid 2 sub b onder 2 BW heeft de werknemer, indien de arbeidsovereenkomst op zijn verzoek is ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, aanspraak op een transitievergoeding. Gelet op het oordeel van het hof dat een arbeidsovereenkomst tussen Bikkel en [geïntimeerde] bestond en Bikkel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld als gevolg waarvan de kantonrechter deze arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden, kan [geïntimeerde] aanspraak maken op een transitievergoeding ten bedrage van € 5.209,-. Derhalve faalt grief 5.
Grief 6in principaal hoger beroep houdt - voor zover van belang - in dat de kantonrechter in het licht van vorenbedoelde beschikking ten onrechte een hoge mate van verwijtbaarheid van Bikkel heeft aangenomen en dat [geïntimeerde] vanwege zijn eigen handelwijze geen aanspraak heeft kunnen maken op een WW-uitkering, zodat deze omstandigheid niet voor rekening van Bikkel kan komen. Ook de inkomensschade van [geïntimeerde] is ten onrechte ten laste van Bikkel gebracht, nu [geïntimeerde] zich had kunnen richten op het op een andere wijze generen van inkomsten. Voorts vindt een dubbeltelling plaats als de ingehouden en niet aan een pensioenverzekeraar afgedragen pensioenpremies en de gemiste WW-uitkering zowel in de berekening van de loonvordering als in de berekening van de billijke vergoeding worden meegenomen. Voor zover moet worden aangenomen dat een arbeidsovereenkomst bestond tussen Bikkel en [geïntimeerde] , zou deze kort na de faillietverklaring van RSN zijn beëindigd wegens bedrijfseconomische redenen, zodat de billijke vergoeding ook om die reden op een lager bedrag dient te worden bepaald, aldus steeds Bikkel. In
grief 2in incidenteel hoger beroep voert [geïntimeerde] aan dat de kantonrechter ten onrechte de billijke vergoeding heeft bepaald op € 45.000,-. Onder verwijzing naar de New Hairstyle-beschikking stelt [geïntimeerde] dat zijn inkomensschade en immateriële schade in totaal € 320.000,- bedraagt, doch hij acht een billijke vergoeding van € 100.000,- bruto voldoende. Met
grief 3in incidenteel hoger beroep betoogt [geïntimeerde] ten slotte dat de kantonrechter ten onrechte het ingehouden en niet aan een pensioenverzekeraar afgedragen bedrag van in totaal € 16.777,66 netto niet heeft meegenomen in de berekening van de billijke vergoeding.
grief 7in principaal hoger beroep faalt.