Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2],
[appellant sub 3],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grieven 1 en 3aangevoerd. Het hof zal in de weergave van de feiten rekening houden met voornoemde grieven, die tevens zullen worden betrokken bij de inhoudelijke beoordeling. Overige feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en voor zover relevant - gezien de omvang van het hoger beroep - en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
[appellanten]”, voor een totaalbedrag van € 280.000. Volgens de omschrijving van die facturen, zagen die facturen op werkzaamheden aan het pand in de [naam straat] . Deze facturen zijn eind 2007 door [appellant sub 3] betaald en in de grootboekrekening ten laste van de [naam straat] gebracht.
3.Beoordeling
grief 1keren [appellanten] zich tegen de overweging van de rechtbank dat [geïntimeerde] geen betalingsverplichting heeft van € 280.000 jegens de gemeenschap van de [naam straat] . Volgens [appellanten] was het [geïntimeerde] die als bestuurder van EIB de facturatie regelde en daarvoor verantwoordelijkheid droeg. [geïntimeerde] was de “ubo” van EIB, hij was daarvan volgens [appellanten] niet alleen enig aandeelhouder, maar ook enig bestuurder. Dat [appellant sub 3] met [geïntimeerde] samen is opgetrokken in de procedure tegen de curator (zie hierboven onder 2.6) doet aan de verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] met betrekking tot het opstellen en versturen van die facturen niet af. [appellant sub 3] heeft pas op 4 juli 2011, de dag voorafgaand aan een comparitie in het kader van het faillissement van EIB, vernomen dat [geïntimeerde] gefingeerde facturen aan de gemeenschap van de [adres 1] had gestuurd en [appellant sub 2] heeft dat pas in 2016 vernomen. Bovendien heeft [geïntimeerde] aan [appellant sub 3] toegezegd dat hij het bedrag van € 280.000,= bij de uiteindelijke verdeling zou terugbetalen. [geïntimeerde] heeft als deelgenoot de andere deelgenoten benadeeld door valse facturen op te stellen. Daarmee heeft hij voor zichzelf op onaanvaardbare wijze met een bedrag van € 280.000 ten laste van de gemeenschap willen bevoordelen, hetgeen jegens [appellanten] onrechtmatig is. Subsidiair stellen [appellanten] zich op het standpunt dat [geïntimeerde] door te handelen als hiervoor geschetst, zijn aandeel in de gemeenschap heeft verbeurd op grond van artikel 3:194 BW. In verband daarmee hebben zij hun eis ten opzichte van hetgeen zij hebben gevorderd in eerste aanleg gewijzigd en van [geïntimeerde] een bedrag gevorderd van € 69.230,25 (zie hierboven onder 3.2).
grief 2gaan [appellanten] er van uit dat zij recht hebben op de bedragen zoals gevorderd en dat in verband daarmee de rechtbank te onrechte de vordering tot medewerking aan doorhaling van de depotakte heeft afgewezen. Grief 2 hangt samen met grief 1 en wordt alleen al daarom verworpen. Daarnaast heeft [geïntimeerde] onbetwist gesteld dat inmiddels het bedrag dat in depot stond bij de notaris is uitbetaald. [appellanten] hebben derhalve geen belang meer bij de grief.
grief 3hebben [appellanten] aan de orde gesteld dat het uiteindelijke resultaat van € 556,920,87 verder dient te worden bijgesteld in verband met een correctie van de berekende grondprijs, welke volgens [appellanten] hoger ligt dan de bedragen van € 100.000 die in de koopaktes van de appartementen [adres 3] en [adres 4] worden genoemd. Zij stellen dat er te veel winst is toegekend aan de gemeenschap van de [naam straat] , waardoor er uiteindelijk een te hoog bedrag aan [geïntimeerde] is toebedeeld. Zij menen dat [geïntimeerde] hierin een rol heeft gehad.