ECLI:NL:GHAMS:2020:90

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
200.260.223/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een vereffenaar en betekening aan gezamenlijke erfgenamen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de benoeming van een vereffenaar voor de nalatenschap van [erflater], die op 29 juni 2013 is overleden. De rechtbank Noord-Holland had op 22 februari 2019 mr. Marten Antoon Swart benoemd tot vereffenaar. [Oorspronkelijk verzoeker] heeft in hoger beroep verzocht om de benoeming van een nieuwe vereffenaar, omdat hij geen informatie kreeg over de erfgenamen van [erflater]. Het hof heeft vastgesteld dat de executeur, mr. Swart, in ernstige mate tekortschiet in zijn verplichtingen, wat aanleiding geeft om een nieuwe vereffenaar te benoemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de kosten van het geding zijn toegewezen aan de appellanten. De zaak is behandeld op 14 januari 2020, waarbij de grieven van de appellanten zijn verworpen. Het hof heeft geoordeeld dat de belangen van [oorspronkelijk verzoeker] zwaarder wegen dan die van de appellanten, en heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.260.223/01
zaak- en rekestnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/279109 / HA RK 18-167
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 januari 2020
in het hoger beroep van

1.[appellant sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[appellant sub 2] ,
wonende te [woonplaats] , België,
appellanten,
advocaat: mr. R.J.M. Sintnicolaas te Oosterhout,
tegen een beschikking, gegeven op verzoek van
[oorspronkelijk verzoeker] ,
wonend te [woonplaats] , België,
oorspronkelijk verzoeker,
advocaat: mr. F.J. Fernhout te Maastricht.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en gezamenlijk [appellanten] genoemd. Oorspronkelijk verzoeker wordt hierna [oorspronkelijk verzoeker] genoemd.
[appellanten] zijn bij beroepschrift, met producties, ingekomen op 21 mei 2019, in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 22 februari 2019, onder bovenvermeld zaak- en rekestnummer gegeven. Bij de bestreden beschikking is mr. Marten Antoon Swart, destijds kandidaat-notaris te Haarlem, (hierna: mr. Swart) benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] , overleden op 29 juni 2013 (hierna: [erflater] ).
Op bevel van het hof zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling: [appellant sub 1] , [appellant sub 2] , [oorspronkelijk verzoeker] , mr. Swart, [erfgename] als erfgename van [erflater] , mr. J.W. Stuijt (hierna: mr. Stuijt) als boedelnotaris en mr. C.H. Hartsuiker, huidig vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] .
Op 18 juli 2019 is een verweerschrift van [oorspronkelijk verzoeker] ingekomen, met producties.
Op 28 oktober 2019 is een "akte overleggen producties" van de zijde van [appellanten] ingekomen, met producties.
Op 5 november 2019 is een brief van mr. Stuijt ingekomen.
Op 7 november 2019 is het hoger beroep mondeling behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- mr. J.A.H. Bogaarts, kantoorgenoot van mr. Sintnicolaas voornoemd, als advocaat van [appellanten] ,
- [bestuurder A] en [bestuurder B] , bestuurders van [appellant sub 1] ,
- [appellant sub 2] ,
- mr. Fernhout voornoemd,
- [oorspronkelijk verzoeker] , en
- mr. C.H. Hartsuiker.
Ten slotte is beschikking aangezegd.

2.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Tussen [oorspronkelijk verzoeker] enerzijds en [X] (hierna: [X] ), [Y] (hierna: [Y] ) en [erflater] anderzijds is een geschil ontstaan in verband met transacties met betrekking tot het complex [het pand] te [plaats] .
2.2
Op 29 juni 2013 is [erflater] overleden. Bij testament van 27 juni 2013 heeft hij [erfgename] en [appellant sub 1] tot zijn erfgenamen en [appellant sub 2] tot executeur benoemd. Op 23 oktober 2013 heeft [appellant sub 1] de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.3
Bij beschikking van 28 januari 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank
Noord-Holland, locatie Haarlem, bepaald dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
2.4
In verband met het hiervoor in rov. 2.1 bedoelde geschil is een procedure gevoerd tussen [oorspronkelijk verzoeker] enerzijds en onder meer [X] , [Y] en de gezamenlijke erfgenamen van [erflater] (hierna: de erven [naam erflater] ) anderzijds. [X] , [Y] en de erven [naam erflater] werden in die procedure vertegenwoordigd door mr. Sintnicolaas, de advocaat die thans [appellanten] vertegenwoordigt.
Op 17 januari 2017 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch in die procedure een arrest uitgesproken.
2.5
Bij fax van 2 november 2017 (en/of op een ander moment vóór 15 maart 2018) heeft mr. Fernhout als advocaat van [oorspronkelijk verzoeker] aan de deurwaarder die het arrest van 17 januari 2017 had betekend, verzocht opgave te doen van de namen en adressen van de erfgenamen van [erflater] . Bij fax van 16 februari 2018 en bij brief van 16 maart 2018 heeft mr. Fernhout aan mr. Sintnicolaas verzocht opgave te doen van de namen en adressen van de erfgenamen van [erflater] . Bij brief van 2 augustus 2018 heeft mr. Fernhout aan mr. Stuijt verzocht opgave te doen van de namen en adressen van de erfgenamen van [erflater] . Noch de deurwaarder, noch mr. Sintnicolaas, noch mr. Stuijt heeft aan deze verzoeken voldaan.
2.6
Het verzoekschrift dat dit geding heeft ingeleid, dateert van 19 september 2018. De bestreden beschikking is uitgesproken op 22 februari 2019.
2.7
Daarna heeft [oorspronkelijk verzoeker] [Y] , [X] en mr. Swart in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] gedagvaard voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda. Zoals mr. Fernhout bij de mondelinge behandeling van dit hoger beroep onbetwist heeft medegedeeld, zijn [Y] en [X] in die procedure verschenen en is tegen de vereffenaar verstek verleend. De zaak staat voor comparitie na antwoord.
2.8
Bij beschikking van 12 september 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, mr. Swart ontslagen als vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] en mr. C.H. Hartsuiker benoemd in die hoedanigheid.

3.Beoordeling

3.1
[oorspronkelijk verzoeker] heeft, verkort weergegeven, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. [oorspronkelijk verzoeker] heeft omvangrijke vorderingen op [Y] , [X] en de erven [naam erflater] . Het merendeel van die vorderingen kan hij slechts op zinvolle wijze tegen hen gezamenlijk instellen. Dat wordt hem echter onmogelijk gemaakt doordat hem geen informatie wordt verschaft over wie de erfgenamen zijn. Daarom moet worden aangenomen dat degene die met het beheer van de nalatenschap is belast, in ernstige mate in de vervulling van zijn verplichtingen tekortschiet, zodat [oorspronkelijk verzoeker] als belanghebbende op de voet van art. 4:203 lid 1 aanhef en onder b BW kan verzoeken om de benoeming van een vereffenaar, aldus [oorspronkelijk verzoeker] .
3.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, verkort weergegeven, overwogen dat voor zover er al een executeur zou zijn, diens taak ingevolge art. 4:149 lid 1 aanhef en onder d BW van rechtswege is geëindigd en niet is gesteld dat de executeur kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
3.3
Tegen de bestreden beschikking komen [appellanten] op met vier grieven.
3.4
Grief I klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant sub 1] geen verweerschrift heeft ingediend. Grief II klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in art. 4:206 BW genoemde personen, voor zover bekend, behoorlijk zijn opgeroepen, maar niet zijn verschenen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5
De grieven zien eraan voorbij dat, nu de rechtbank een eindbeschikking heeft gegeven en de zaak door het ingestelde hoger beroep in zijn geheel naar het hof is overgebracht, de devolutieve werking van het hoger beroep tot gevolg heeft dat het hof de zaak aan zich moet houden. Eventuele gegrondbevinding van deze grieven kan daarom niet tot een nieuwe behandeling in eerste aanleg, maar slechts tot een behandeling in hoger beroep leiden, waarin rekening dient te worden gehouden met het standpunt van [appellant sub 1] en waarbij de in art. 4:206 BW genoemde personen behoorlijk moeten worden opgeroepen in het hoger beroep. Deze oproeping heeft ook plaatsgevonden. De grieven falen daarom bij gebrek aan belang.
3.6
Grief III betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
3.7
Deze grief is op zichzelf gegrond. Ook mr. Fernhout heeft bij de mondelinge behandeling van dit hoger beroep namens [oorspronkelijk verzoeker] medegedeeld ervan uit te gaan dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen, inclusief de gestelde schuld aan [oorspronkelijk verzoeker] .
3.8
Dat leidt echter niet tot vernietiging van de bestreden beschikking.
Mr. Fernhout heeft een beroep gedaan op HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9084, NJ 2014/126. In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen:
"3.4.3 In gevallen als het onderhavige waarin derhalve noch art. 53 noch art. 54 lid 2 Rv voor toepassing in aanmerking komt, biedt art. 4:204 BW de mogelijkheid de benoeming van een vereffenaar over de opengevallen nalatenschap te verzoeken, waarna, op de voet van art. 53, aanhef en onder b, Rv, betekening van een exploot aan de gezamenlijke erfgenamen, zonder vermelding van hun namen en woonplaatsen, kan geschieden door betekening aan de persoon of de woonplaats van de vereffenaar."
Gelet op hetgeen hiervoor in rov. 2.5 is vastgesteld, heeft [oorspronkelijk verzoeker] in dit geval diverse inspanningen verricht om te voorkomen dat een vereffenaar moet worden benoemd met het enkele doel dat rechtsgeldig een dagvaarding kan worden betekend aan de erven [naam erflater] . Deze inspanningen hebben er niet toe geleid dat hij de namen van de erfgenamen van [erflater] te weten is gekomen. Hetgeen hiervoor in rov. 2.5 is vastgesteld, maakt voldoende aannemelijk dat de executeur weigerde eraan mee te werken dat [oorspronkelijk verzoeker] de namen van de erfgenamen van [erflater] te weten zou komen en langs die weg een hindernis trachtte op te werpen voor [oorspronkelijk verzoeker] om zijn gestelde vordering op de erven [naam erflater] in rechte geldend te kunnen maken. Deze aannemelijkheid wordt nog versterkt door de opmerking van de executeur bij de mondelinge behandeling van dit hoger beroep dat hij "tot het gaatje zou gaan" om de vordering van [oorspronkelijk verzoeker] te bestrijden. Deze gedragingen van de executeur vormen een in ernstige mate tekortschieten in de vervulling van een verplichting als bedoeld in art. 4:203 lid 1 aanhef en sub b BW. [oorspronkelijk verzoeker] is een belanghebbende als bedoeld in die wetsbepaling. Aangenomen moet worden dat die wetsbepaling de door de Hoge Raad in HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9084, NJ 2014/126, rov. 3.4.3 omschreven mogelijkheid biedt voor gevallen als dit. Op grond hiervan is het verzoek van [oorspronkelijk verzoeker] toewijsbaar.
3.9
Hoewel [oorspronkelijk verzoeker] inmiddels de dagvaarding aan de vereffenaar heeft betekend, heeft hij ook thans nog belang erbij dat de bestreden beslissing niet wordt vernietigd. Zoals [oorspronkelijk verzoeker] heeft aangevoerd en [appellanten] niet hebben betwist, kan vernietiging van de besteden beslissing leiden tot processuele complicaties in de zaak die [oorspronkelijk verzoeker] met de dagvaarding aanhangig heeft gemaakt, omdat de vernietiging tot gevolg zou hebben dat hij de dagvaarding heeft betekend aan iemand die achteraf beschouwd geacht moet worden nooit vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] te zijn geweest. [oorspronkelijk verzoeker] heeft ook thans nog een rechtens te respecteren belang erbij dat die processuele complicaties worden vermeden. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van [appellanten] bij een spoedige afwikkeling van de nalatenschap.
3.1
Op grond van het voorgaande leidt grief III, hoewel op zichzelf gegrond, niet tot vernietiging van de bestreden beschikking.
3.11
Grief IV betoogt dat [oorspronkelijk verzoeker] op oneigenlijke gronden om benoeming van een vereffenaar heeft verzocht en dat de executeur niet in ernstige mate is tekortgeschoten in de vervulling van zijn verplichtingen.
3.12
Op de hiervoor in 3.8 vermelde gronden faalt grief IV.
3.13
De grieven falen. De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [oorspronkelijk verzoeker] begroot op € 291,00 aan verschotten en € 1.086,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 324,- aan verschotten en € 2.148,00 voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, J. Jonkers en M.C. Schenkeveld en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.