ECLI:NL:GHAMS:2020:892

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
23-003673-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en TBS met voorwaarden voor pedoseksuele misdrijven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en TBS met voorwaarden voor het seksueel misbruik van minderjarige jongens. Het openbaar ministerie stelde hoger beroep in, waarbij een zwaardere straf werd geëist. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de gevangenisstraf verhoogd naar vijf jaar en de TBS-maatregel opgelegd met voorwaarden. De verdachte heeft jarenlang seksuele delicten gepleegd, zowel in Nederland als in India, waarbij hij misbruik maakte van zijn positie van vertrouwen en het leeftijdsverschil met de slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de beslissing. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar het hof oordeelde dat de bescherming van de samenleving voorop staat. De opgelegde TBS-maatregel met voorwaarden biedt voldoende waarborgen om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor immateriële schade. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en toegewezen, waarbij de bedragen zijn vastgesteld op basis van de ernst van de schade en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003673-18
datum uitspraak: 19 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-146620-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Hollandheeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feiten 1A en 1B, 2, 3, 5A en 5B en 6 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, en een terbeschikkingstelling onder voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De bewezenverklaarde feiten betreffen – kort gezegd – diverse seksuele delicten met minderjarige jongens gedurende een periode van jaren.
De advocaat-generaalheeft gevorderd dat de verdachte voor de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en een maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging). Deze gevangenisstraf is volgens de advocaat-generaal de ondergrens gelet op het aantal feiten, de aard daarvan, het vergaande karakter van het misbruik, de wijze waarop de verdachte de mogelijkheden tot misbruik opzocht of creëerde, de ernst van de gevolgen en de toepasselijke OM-richtlijnen. Gelet op de hoogte van de geëiste gevangenisstraf kan wettelijk gezien geen maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: TBS met voorwaarden) worden opgelegd, waardoor TBS met dwangverpleging opgelegd dient te worden. Daarbij komt dat TBS met dwangverpleging het meest passend is, nu die in tijd niet is gemaximeerd. De uitgebrachte rapportages wijzen ook in de richting van TBS met dwangverpleging, waar de deskundigen al serieus rekening lijken te houden met een omzetting naar die maatregel. Daarnaast is deze maatregel geen ultimum remedium. De ernst van de gepleegde feiten verhoudt zich evenmin met TBS met voorwaarden.
De raadsmanheeft, mede onder verwijzing naar zijn betoog bij de rechtbank, bepleit dat een lagere straf moet worden opgelegd dan in het vonnis en dat kan worden volstaan met een TBS met voorwaarden. Dit ondanks dat, zo stelt de raadsman, het opleggen van een lagere gevangenisstraf uitsluitend symbolische waarde zou hebben, nu de VI-datum van de door de rechtbank opgelegde straf later deze maand zal worden bereikt.
Een lagere gevangenisstraf is aan de orde, omdat de verdachte nooit eerder is veroordeeld en geadviseerd is hem de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Ten onrechte heeft de rechtbank geen rekening gehouden met het feit dat de verdachte in voorarrest het slachtoffer is geworden van geweldsincidenten, wat bovendien – ten nadele van de verdachte – tot gevolg heeft gehad dat zijn toen al ingezette behandeling bij De Waag langdurig is onderbroken vanwege de noodzakelijke overplaatsing naar een ander detentieadres. Anders dan het openbaar ministerie stelt, heeft de verdachte zijn muzikale talent niet aangewend om het misbruik te faciliteren en ook moet rekening worden gehouden met het feit dat hij een verdere toekomst in de muziek wel kan vergeten.
Het hof zou ook rekening moeten houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en met het feit dat hij op dit moment wordt vervolgd in België voor – kort gezegd –
het bezit en het vervaardigen van kinderporno, in welke zaak 10 jaar celstraf tegen de verdachte is geëist, maar waarin nog geen uitspraak is gedaan. Toepassing zou moeten worden gegeven aan artikel 57 Sr, nu sprake is van samenloop tussen de onderhavige strafzaak en de strafzaak tegen de verdachte in België. Hoewel formeel artikel 63 Sr niet van toepassing is, moet wel gewaakt worden voor een dubbele strafoplegging. Het volgen van het oordeel van de rechtbank zou waarborgen dat de verdachte niet te zwaar wordt gestraft.
Er moet niet worden gekozen voor het ultimum remedium van TBS met dwangverpleging. Het enige argument dat voor oplegging van die maatregel pleit, is het juridische argument dat, als meer dan 5 jaar gevangenisstraf wordt opgelegd, alleen nog TBS met dwangverpleging in aanmerking komt. De deskundigen hebben gerapporteerd en ter zitting in hoger beroep bevestigd dat kan worden volstaan met TBS met voorwaarden. Daarnaast is de verdachte volgens De Waag gemotiveerd om aan zichzelf te werken. De advocaat-generaal heeft in haar betoog zwaar de nadruk gelegd op enkele risicofactoren en die als basis gekozen voor haar vordering om TBS met dwangverpleging op te leggen.
Het hofheeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De rechtbank heeft uitvoerig gemotiveerd waarom de verdachte in aanmerking komt voor een jarenlange gevangenisstraf, ook bij navolging van het advies van de gedragsdeskundigen dat de feiten de verdachte door zijn pedofiele stoornis in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof kan die motivering volgen. In essentie komt het er op neer dat de verdachte jarenlang jonge jongens seksueel heeft misbruikt, zowel in Europa als in India. Het misbruik betrof niet alleen ontuchtige handelingen, maar ook het seksueel binnendringen bij diverse jongens, die in voorkomende gevallen de leeftijd van 12 jaar nog niet hadden bereikt. De verdachte heeft het bevredigen van zijn seksuele lusten voorop gesteld en heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van de jonge jongens volstrekt veronachtzaamd. De mogelijkheid om op normale wijze tot seksuele ontplooiing te komen, is hen door de verdachte ontnomen. Uit de slachtofferverklaringen blijkt dat de verdachte de seksueel misbruikte jongens en hun familieleden groot leed heeft berokkend, waaronder psychische schade.
De verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn, door het leeftijdsverschil bestaande, overwicht en van de vriendschapsrelatie en vertrouwenspositie die hij bij meerdere slachtoffers had opgebouwd. Hij deinsde er soms ook niet voor terug om het verzet van een jongen te breken en zich niets aan te trekken van een uiting van pijn. Met betrekking tot het jarenlange misbruik van jongens in India komt uit het dossier een beeld naar voren van de Westerse toerist, die – indien nodig – met een paar muntjes strooit om de seks te krijgen die hij wil.
Voornoemde feiten kunnen uitsluitend worden vergolden door oplegging van een jarenlange gevangenisstraf.
Het hof passeert de factoren die volgens de raadsman tot strafmatiging zouden moeten leiden, althans tot oplegging van dezelfde straf die de rechtbank heeft opgelegd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het valt te betreuren dat de verdachte in detentie het slachtoffer is geweest van agressie, waardoor tot overplaatsing moest worden overgegaan en zijn behandeling voor langere tijd werd onderbroken, maar dit gegeven is van onvoldoende strafvorderlijk gewicht om in strafmatigende zin een rol van betekenis te spelen.
In de straf die het hof zal opleggen, is daarnaast al rekening gehouden met de relatief jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat hij nooit eerder is veroordeeld en geadviseerd is hem de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Het is goed mogelijk dat het voor de verdachte in de toekomst lastig zal zijn om werk te vinden, in de muziekwereld of daarbuiten, maar dat is het logische en voorzienbare gevolg van verdachtes eigen handelen en kan niet in strafmatigende zin een rol spelen.
Dat in België op dit moment ook een strafzaak tegen de verdachte aanhangig is, is een samenloop van omstandigheden, maar dat levert geen samenloop op in de zin van artikel 57 Sr. Van een dubbele strafoplegging is geen sprake.
Voorgaande feiten en omstandigheden tegen elkaar afgewogen, komt het hof tot oplegging van een hogere gevangenisstraf dan de rechtbank. Dit heeft niet zozeer te maken met de aanwezigheid van andere, voor de hoogte van de straf relevante, factoren die aan de strafoplegging ten grondslag liggen, maar op de weging daarvan.
Het staat niet ter discussie dat, met het oog op de bescherming van de samenleving – in het bijzonder het voorkomen van herhaald seksueel misbruik van minderjarigen door de verdachte – de verdachte een TBS-maatregel dient te worden opgelegd.
Anders dan de advocaat-generaal, ziet het hof geen reden de rechtbank niet volgen in haar conclusie dat de maatregel van TBS met voorwaarden moet worden opgelegd. Er kan worden volstaan met die TBS-variant, nu deze maatregel – voor zover dat nu kan worden overzien – voldoende waarborgen biedt om, met toepassing van controlemechanismen, herhaling van seksueel misbruik in de toekomst te voorkomen. De rechtbank heeft uitvoerig in haar vonnis overwogen waarom zij voor de door haar opgelegde maatregel heeft gekozen en het hof kan deze redenering volgen. Hierbij is van belang dat de verklaringen die de gedragsdeskundigen [naam 1], [naam 2], [naam 3] en reclasseringswerker [naam 4] ter terechtzitting in hoger beroep hebben afgelegd evenmin hebben afgedaan aan hun eerdere conclusie dat oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden voldoende waarborgen biedt en meer voor de hand ligt dan die van TBS met dwangverpleging. Daarbij komt dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zich bereid heeft verklaard om zich aan de voorwaarden te houden.
Dit overweegt het hof in de wetenschap dat, als de verdachte niet wil of kan voldoen aan het uitgebreide pakket van voorwaarden dat aan de maatregel wordt verbonden, het in de rede ligt dat de maatregel zal worden omgezet naar een TBS met dwangverpleging.
Het hof schaart zich eveneens achter het oordeel van de rechtbank dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, om de redenen die in het vonnis staan vermeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en het opleggen van de maatregel TBS met voorwaarden van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 57, 244, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Namens de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. S.M. Diekstra, is in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze bedraagt € 35.000,00 ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.500,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 30.000,00 en gevorderd dat ter zake van dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Namens de verdachte is aangevoerd dat, gelet op de beperkte omvang van het bewezenverklaarde feit, te weten het eenmaal penetreren van de anus met de vinger, de schadevergoeding fors gematigd dient te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden
,gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist voor wat betreft het optreden van zulke schade. De verdediging heeft betoogd dat de in eerste aanleg toegewezen schadevergoeding (te weten € 8.500,00) te hoog is, gelet op de bewezenverklaring. Het hof kan de raadsman echter niet volgen in zijn stelling dat de rechtbank slechts eenmaal het penetreren in de anus bewezen heeft verklaard. Immers, de rechtbank heeft dat penetreren gedurende een langere periode bewezen verklaard.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 15.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ernst van de aantasting in de persoon van de benadeelde partij;
- de omstandigheid dat de ontucht, waaronder het seksueel binnendringen, gedurende een langere periode
heeft plaatsgevonden;
- de (jeugdige) leeftijd van de benadeelde partij tijdens de ontucht;
- de omstandigheid dat, blijkens een overgelegd stuk ter terechtzitting, de benadeelde (ernstige)
psychische klachten heeft overgehouden aan het seksueel misbruik, en
- de benadeelde zich onder behandeling heeft moeten stellen.
Het toe te wijzen bedrag zal – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof acht geen termen aanwezig voor de door de raadsman verzochte matiging van de duur van de vervangende hechtenis.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Namens de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. R.A. Korver, is in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze bedraagt € 53.750,00, bestaande uit € 3.750,00 aan materiële schade en € 50.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en bestaat uit de volgende schadeposten:
reiskosten (fortfair bedrag) € 50,00
therapiekosten € 700,00
toekomstige therapiekosten € 3.000,00
immateriële schade € 50.000,00
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 30.750,00 en gevorderd dat ter zake van dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Namens de verdachte is aangevoerd dat wat betreft de verdediging de schadevergoeding zoals in eerste aanleg is toegekend, in stand kan worden gelaten.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.550,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, behalve ten aanzien van de onder c) genoemde therapiekosten; deze worden in mindering gebracht op de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist voor wat betreft het causale verband met de bewezen geachte feiten.
De onder a) gevorderde kosten liggen, gelet op het feit dat deze kosten niet door de verdediging worden betwist, voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van de onder b) gevorderde kosten overweegt het hof als volgt. De benadeelde is in therapie gegaan omdat hij veranderd en/of afwijkend gedrag vertoonde. Pas op een later moment is onderkend dat deze gedragsverandering toe te schrijven viel aan het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Daarmee is naar oordeel van het hof het causale verband gegeven en kan ook deze kostenpost worden toegewezen.
De begroting van de omvang van de onder d) gevorderde immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 30.000,00.
Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ernst van de aantasting in de persoon van de benadeelde partij;
- de omstandigheid dat de ontucht, waaronder het seksueel binnendringen, gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden
- de (jeugdige) leeftijd van de benadeelde tijdens het seksueel misbruik;
- de omstandigheid dat, blijkens het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht, de benadeelde
ernstige psychische klachten heeft ervaren
,en;
- de verdachte beschouwd kon worden als een vertrouwenspersoon van de benadeelde.
Nu namens de benadeelde partij is aangevoerd dat de benadeelde partij zich ook heeft gesteld in de strafzaak in België, die met name ziet op het vervaardigen en voorhanden hebben van kinderporno, waarbij de verdachte onder meer het slachtoffer zou hebben gefilmd, houdt het hof in deze strafzaak geen rekening met immateriële schadevergoeding ten aanzien van het filmen. Dat, zoals namens de benadeelde partij naar voren is gebracht, in België de rechter slechts zeer summiere vergoedingen toewijst, doet daar niet aan af.
Het toe te wijzen bedrag zal – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof acht geen termen aanwezig voor de door de raadsman verzochte matiging van de duur van de vervangende hechtenis.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Namens de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. R.A. Korver, is in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze bedraagt € 3.000,00 ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 en gevorderd dat ter zake van dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de schadevergoeding die in eerste aanleg is toegekend in stand kan worden gelaten.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist voor wat betreft het causale verband met het bewezen geachte feit.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar de maatstaf van billijkheid schatten op € 1.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ernst van de aantasting in de persoon van de benadeelde partij;
- schadevergoedingen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
Het toe te wijzen bedrag zal – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof acht geen termen aanwezig voor de door de raadsman verzochte matiging van de duur van de vervangende hechtenis.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zal meewerken aan een onderzoek betreffende de noodzaak, dan wel wenselijkheid van medicamenteuze ondersteuning (libido remmende medicatie), zijn medicatie volgens voorschrift zal innemen en medewerking zal verlenen aan toediening daarvan en dat hij medewerking zal verlenen aan monitoring van toegediende medicatie
  • zal verblijven in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Assen of een soortgelijke instelling, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, en medewerking zal verlenen aan de behandeling en zich zal conformeren aan het behandelplan, waaronder begrepen het dagprogramma, het vrijhedenbeleid en de huis-en gedragsregels, ook als dat inhoudt het zich onthouden van alcohol- en drugsgebruik en het niet of onder strikte voorwaarden gebruik maken van internet, mede door middel van het verbieden of beperken van het gebruik van een smartphone of smart-tv. Als tijdens de behandeling een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst is, zulks ter beoordeling van de reclassering, zal verdachte meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • openheid van zaken zal geven en hulp zal vragen aan de reclassering, waar nodig;
  • de dagbesteding die hem zal worden aangeboden zal accepteren en niet van werk zal veranderen zonder toestemming van de reclassering;
  • inzicht zal geven in zijn vrienden- en kennissenkring, partnerrelatie en contacten met zijn familie en de reclassering toestemming zal geven om, ook zonder zijn aanwezigheid, met hen te spreken;
  • openheid zal geven over zijn seksualiteit aan de personen en organisaties (medewerkers van de behandelinstelling en reclassering) die bij zijn begeleiding en toezicht betrokken zijn;
  • geen contact zal hebben met minderjarigen, niet in persoon en niet via sociale media, behoudens toestemming van de reclassering;
  • uitsluitend onder strikt toezicht door nader door de reclassering te bepalen personen en/of organisaties gebruik zal maken van het internet, mede voor wat betreft het gebruik van een smartphone en/of smart-tv. Het toezicht op deze voorwaarde bestaat tevens uit controles van gegevens- en beelddragers en andere (digitale) apparatuur. Deze controles worden uitgevoerd door medewerkers van de reclassering, zo nodig in samenwerking met de politie. Verdachte dient hieraan mee te werken;
  • in geval van crisis zal meewerken aan een time-out plaatsing in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Assen of in een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt in ieder geval zolang als nodig is om verdachte op verantwoorde en veilige wijze te laten terugkeren naar de omstandigheden voorafgaand aan de time-out, doch voor de duur van maximaal zeven weken, welke periode eenmaal met zeven weken kan worden verlengd;
  • zich gedurende de gehele terbeschikkingstelling niet buiten het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden zal begeven, behoudens toestemming van de reclassering;
  • de reclassering toestemming zal geven voor overleg met instanties en personen die bij zijn resocialisatie betrokken zijn;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal zoeken, opnemen of hebben met de in dit vonnis genoemde slachtoffers en andere in het dossier genoemde minderjarige jongens, tenzij het Openbaar Ministerie daarvoor op advies van de reclassering toestemming geeft.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
1 mei 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 30.750,00 (dertigduizend zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 30.750,00 (dertigduizend zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
152 (honderdtweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 16 januari 2013 over een bedrag van € 700,00 ter zake van kosten therapie;
- 19 maart 2020 over een bedrag van € 50,00 ter zake van reiskostenvergoeding
en van de immateriële schade op
22 augustus 2012.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3] , ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
1 september 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. R. Oude Breuil, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 maart 2020.
De griffier en mrs. Van Ginhoven en Oude Breuil zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.