Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
;
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [kind A], [kind B] en [kind C]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om afwijzing van het inleidende verzoek van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De GI had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar, maar de moeder betoogde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen was. Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de situatie van de kinderen, de betrokkenheid van de moeder bij hulpverlening en de zorgen die er waren over de opvoedingssituatie. Het hof concludeerde dat er ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen, maar dat er in de maanden voorafgaand aan de uitspraak positieve ontwikkelingen waren. De moeder had inmiddels hulpverlening geaccepteerd en er was geen concrete ontwikkelingsbedreiging meer voor [kind B] en [kind C]. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor de periode van 28 juli 2019 tot heden, maar de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van heden tot 28 juli 2020 afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.