ECLI:NL:GHAMS:2020:82

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
23-003356-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door rolstoelgebonden vrouw met mes in de rug te steken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een rolstoelgebonden vrouw, werd beschuldigd van poging tot doodslag op 20 januari 2017 in Alkmaar, waarbij zij met een mes in de rug van het slachtoffer, [slachtoffer 1], stak. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 10 maanden en terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de actuele rapportages van gedragsdeskundigen in overweging nam. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege een geestelijke stoornis. Het hof oordeelde dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, en dat het vonnis van de rechtbank vernietigd moest worden. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf en TBS met voorwaarden, waaronder klinische opname. Het hof benadrukte de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van de verdachte, gezien haar geestelijke toestand en het risico op recidive. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.S.E. Evelo, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003356-17
datum uitspraak: 20 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-800029-17 en 15-118224-16 (TUL), 15-173001-16 (TUL), 15-216831-15 (TUL) tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1964,
verblijvende in Forensisch Psychiatrische Kliniek GGZ Noord-Holland Noord Heiloo te Heiloo.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2019 en 6 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 20 januari 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug(streek), althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 20 januari 2017 te Alkmaar aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten interne bloeding(en) in de rug(streek), heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug(streek), althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken/prikken en/of snijden;
meer subsidiairhij op of omstreeks 20 januari 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug(streek), althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op grond van actuele rapportages komt tot een enigszins andere sanctietoepassing, in het bijzonder tot andere bij de TBS-maatregel te stellen voorwaarden, dan de rechtbank. Daarnaast lijdt het vonnis aan nietigheid, omdat daarin een motivering van de beslissing die maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren en een motivering als bedoeld in artikel 359, zevende lid, Sv, ontbreken.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het aan hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die de aangeefster [slachtoffer 1] heeft gestoken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat mevrouw [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) op 20 januari 2017 in haar woning in Alkmaar in haar rug is gestoken met een mes, ten gevolge waarvan zij zeer ernstig gewond is geraakt. Hoewel de verklaringen van [slachtoffer 1] op onderdelen wisselend zijn over hetgeen exact aan het steekincident is voorafgegaan, is telkens de rode draad dat zij ten tijde van het incident alleen met [verdachte 1] / [verdachte 1] (
het hof begrijpt: de verdachte) in haar woning aanwezig was en dat zij door hem in haar rug is gestoken. Het hof is van dan ook van oordeel dat de lezing van [slachtoffer 1] over hoe zij steekletsel in de rug heeft bekomen op hoofdlijnen en op essentiële onderdelen consistent is. Gelet hierop en bij gebrek aan solide aanknopingspunten voor de stelling dat [slachtoffer 1] in dat opzicht niet overeenkomstig de waarheid heeft verklaard, ziet het hof geen aanleiding haar verklaringen onbetrouwbaar of ongeloofwaardig te achten. Voor zover haar verklaringen inconsistenties bevatten, zien die op voor de strafzaak irrelevante punten of zijn die van ondergeschikte aard.
Daarbij komt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] op wezenlijke onderdelen steun vinden in verschillende andere feiten en omstandigheden. Zo is de verdachte kort na de melding van het voorval in haar woning aangetroffen, terwijl de bloedsporen vanaf de plek waar zij is aangetroffen naar haar woning leidden. Verder is in de keuken van haar woning een mes aangetroffen. Het hof neemt als vaststaand aan dat dit het mes betreft waarmee [slachtoffer 1] is gestoken, omdat het aangetroffen is in de ruimte waar [slachtoffer 1] de verdachte, nadat zij gestoken was, met een mes in zijn hand naartoe heeft zien lopen en omdat op het lemmet van dat mes bloed is aangetroffen waarvan een vrouw de donor is geweest. Aan het gegeven dat bij het DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) geen match met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] naar voren is gekomen, kan geen ontlastende betekenis worden toegekend, omdat bij het NFI van [slachtoffer 1] geen referentiemonster voorhanden was en dus ook niet bij onderzoek kon worden betrokken. Ten slotte voldoet het mes aan de beschrijving van het steekwapen door [slachtoffer 1] , met uitzondering van het door haar genoemde zwarte
lemmet. Het hof houdt het er evenwel voor dat zij een zwart
heftheeft bedoeld, nu deze twee termen in het dagelijks spraakgebruik niet zelden plegen te worden verhaspeld.
De lezing van verdachte, inhoudende dat een ander dan hijzelf verantwoordelijk zou zijn voor de toegebrachte steekverwonding, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Zo zijn er bijvoorbeeld geen sporen aangetroffen die concreet op de betrokkenheid van een derde persoon wijzen. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij die bewuste avond niemand anders dan [slachtoffer 1] in haar woning heeft gezien en dat hij die avond de voordeur van de woning op slot had gedaan. Daarnaast acht het hof van belang dat [slachtoffer 1] , nadat zij in haar rug was gestoken, geen hulp heeft gezocht bij de in haar huis aanwezige verdachte, maar in plaats daarvan haar woning heeft verlaten om haar buren om hulp te vragen. Indien een ander dan de verdachte [slachtoffer 1] zou hebben gestoken, dan had het, mede gelet op de aard en de ernst van het letsel, voor de hand gelegen om de hulp van de dichtstbijzijnde persoon – de verdachte – in te roepen.
Bij die stand van zaken stelt het hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer 1] op 20 januari 2017 met een mes in de rug heeft gestoken. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Hierin ligt besloten dat het tot vrijspraak strekkende verweer in alle onderdelen wordt verworpen. Het hof overweegt in dat verband nog het volgende.
Het enkele feit dat op het genoemde mes geen dactyloscopisch spoor van de verdachte is aangetroffen, maakt het voorgaande niet anders. Het ontbreken van (nog) meer bewijs doet immers niet af aan de bewijskracht van het materiaal dat wel op het daderschap van de verdachte wijst.
De omstandigheid dat de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat de vriend van het slachtoffer, een
Poolse man, haar met een
zwaardheeft gestoken, leidt het hof evenmin tot een ander oordeel. [getuige 1] heeft niet zelf gezien dat [slachtoffer 1] werd gestoken. Aannemelijk is dat [getuige 1] één en ander abusievelijk onjuist heeft opgevat en/of zelf heeft ingevuld, nu de personen van wie zij deze informatie zegt te hebben gekregen, zijnde [slachtoffer 1] en de getuige [getuige 2] , geen verklaring met een dergelijke strekking hebben afgelegd.
Daarbij komt dat er, als gezegd, geen enkel solide aanknopingspunt is voor de stelling dat op de avond van 20 januari 2017, naast de verdachte en [slachtoffer 1] , zich in de woning van laatstgenoemde nog een ander persoon heeft bevonden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2017 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de rug van [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de vorenstaande overwegingen en op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde dossierpagina’s 10 en 11).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven,
als mededelingen van de verbalisanten (of één van hen):
Op vrijdag 20 januari 2017 omstreeks 23:01 uur hoorden wij via de portofoon dat het Operationeel Centrum een politie-eenheid stuurde naar de [adres 1] te Alkmaar. Wij hoorden dat op dat adres een vrouw met een steekwond was aangetroffen. Hierop zijn wij direct erheen gegaan.
Wij zagen omstreeks 23:03 uur dat de woning op genoemd adres zich in een flat op de zesde verdieping bevond. Wij zijn in een lift gestapt en zagen dat er in de lift bloedspatten op de grond lagen. Aangekomen op de zesde verdieping zijn wij vanuit de lift linksaf de gang in gelopen. Wij zagen hier ook een spoor van bloedspatten. Wij zagen voor de woning [adres 1] een vrouw in een rolstoel zitten en dat er onder de rolstoel een plas bloed lag. De vrouw in de rolstoel bleek later [slachtoffer 1] te zijn.
Ik, verbalisant Van [opsporingsambtenaar 1] , vroeg aan [slachtoffer 1] : “Weet je wie dit heeft gedaan?” Ik hoorde dat [slachtoffer 1] hierop antwoordde: “Het was [verdachte 1] ”. Ik vroeg hierop aan [slachtoffer 1] : “Waar zit [verdachte 1] nu?”. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei: “Op nummer [adres 2] ”.
Wij zijn samen met de genoemde collega’s naar de woning [adres 2] gelopen. Wij zagen dat vanaf de lift in het midden van de gang tot aan de voordeur van [adres 2] een spoor van bloedspatten liep. Wij zagen dat de voordeur van de woning open stond. Collega’s [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] gingen met ons de woning binnen. Wij zagen dat collega’s [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een persoon aanhielden die zich in de slaapkamer bevond. Deze persoon bleek later [verdachte 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1964 te Bergen (N-H), te zijn. Ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 2] , zag dat er een spoor van bloedspatten de woning in liep.
2. Een proces- verbaal van bevindingen van 21 januari 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (doorgenummerde dossierpagina’s 14 en 15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededelingen van de verbalisanten (of één van hen):
Op vrijdag 20 januari 2017, omstreeks 23:00 uur, hoorden wij dat collega’s de melding kregen over een slachtoffer met mogelijk een steekwond op de [adres 1] te Alkmaar. Wij zijn ook naar de [adres 1] gereden. Wij hoorden via de portofoon dat de verdachte van de steekpartij mogelijk zou verblijven op de [adres 2] .
Bij aankomst op de vijfde verdieping zagen wij rode spatten op de grond waarvan wij vermoedden dat het bloed betrof. Wij zagen dat de spatten een spoor maakten in de richting van perceel [adres 2] . Wij zijn naar de deur van perceel [adres 2] gelopen en zagen dat de deur van de woning openstond. Wij hebben op luide toon geroepen:
"Politie! Is hier iemand?". Wij wisten niet of er nog een slachtoffer was, omdat het spoor in de richting van dit perceel liep en omdat er niemand reageerde op ons aanroepen. Wij hebben samen met collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 4] de woning betreden. Vanaf de entree van perceel [adres 2] volgt de woonkamer, met aan de rechterkant van de woonkamer een deur naar een slaapkamer. Wij zijn met collega’s [verbalisant 3] en [verbalisant 4] naar de slaapkamer gelopen. Wij zagen een bed met daarop een man, die geheel naakt op het bed lag. Wij herkenden hem ambtshalve als [verdachte 1] [
het hof leest: [verdachte 1]] [verdachte 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1964 te Bergen (N-H). Wij hoorden dat [verdachte 1] sprak met dubbele tong en zagen dat [verdachte 1] onvast ter been was. Wij roken dat [verdachte 1] een walm om zich heen had die rook naar het inwendig gebruik van alcohol. Hierop hebben wij [verdachte 1] aangehouden.
3. Een proces-verbaal van aangifte van 22 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] (doorgenummerde dossierpagina’s 30 tot en met 32).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 januari 2017 ten overstaan van de verbalisanten afgelegde
verklaring van [slachtoffer 1]:
Ongeveer twee weken geleden ben ik [verdachte 1] [
het hof begrijpt hier en verder: de verdachte] tegengekomen. [verdachte 1] was dakloos en ik wilde hem niet op straat laten staan. [verdachte 1] en ik woonden samen. Gisteravond [
het hof begrijpt: op 20 januari 2017] hebben wij een mondelinge aanvaring gekregen. We waren met z'n tweeën thuis. Ik ben in mijn rolstoel gaan zitten. [verdachte 1] werd agressief en heeft een mes gepakt. Ik hoorde [verdachte 1] zeggen: “Je moet ophouden, je moet ophouden, je moet ophouden”. Dat bleef hij vaak zeggen. Ineens voelde ik in mijn rug dat er iets gebeurde. Toen trok [verdachte 1] het mes eruit. Het bloed spoot uit mijn rug. Ik heb gezien dat [verdachte 1] terug naar de keuken liep en een mes in zijn hand had. Het was mijn keukenmes, een vleesmes. Het mes was puntig. Het was een vrij groot mes, zo'n 20 centimeter. Het lemmet [
het hof leest: het heft] van het mes is van kunststof en zwart van kleur. Ik ben snel naar buiten gegaan naar de buren om hulp te vragen.
4. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 21 januari 2017, opgesteld door de arts [arts] (doorgenummerde dossierpagina 42).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffendeAchternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
Geboren: [geboortedatum 2] 1978
Datum waarop zij werd onderzocht: 21 januari 2017
Omschrijving van het letselUitwendig waargenomen letsel: steekverwonding rug rechts. Interne arteriële bloeding [
het hof begrijpt: slagaderlijke bloeding] waarvoor embolisatie.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 september 2017, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was in de avond van 20 januari 2017 alleen met [slachtoffer 1] in haar woning aan de [adres 1] in Alkmaar.

6. Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 8 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] (doorgenummerde dossierpagina’s 58 tot en met 61).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 maart 2017 ten
overstaan van de verbalisanten (V) afgelegde
verklaring van de verdachte(A):
V: We willen je nog een keer horen over de avond van vrijdag 20 januari 2017 toen jij aanwezig was in de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres 2] te Alkmaar. (...) Als je binnen was, hoe werd de deur dan dicht gedaan of afgesloten?
A: Ik draaide de deur op slot met de sleutel. Dat moest ik doen van [slachtoffer 1] . Dus ook die avond [
het hof begrijpt: 20 januari 2017] heb ik de deur op slot gedraaid, zodat er van buiten niemand meer naar binnen kon komen. Het slot werkte uitstekend. Ik heb bij [slachtoffer 1] thuis geen andere mensen gezien of gehoord.

7. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 11

december 2019, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

Het is juist dat ik [verdachte 1] word genoemd.
8. Een proces-verbaal van sporenonderzoek met proces-verbaalnummer 2017014754-14 van 29 maart 2017, inclusief sporenlijst, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 6] , [opsporingsambtenaar 7] en [opsporingsambtenaar 8] (los in het dossier opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededelingen van de verbalisanten (of één van hen):
Op vrijdag 20 januari 2017 te 23:53 uur hebben wij als forensische onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht in een woning op het adres [adres 2] te Alkmaar, gesitueerd op de 5e verdieping van een flatgebouw en op de centrale gang van de 5e en 6e etage van dat gebouw.
Op de vloer van de galerij op de vijfde etage werden bloedsporen aangetroffen tussen perceel [adres 2] en perceel [nummer 2] . Deze bloedsporen bestonden voornamelijk uit passieve bloedsporen. Op de vloer in de lift werden bloedsporen aangetroffen die voornamelijk bestonden uit passieve bloedsporen. Op de vloer van de zesde verdieping tussen de lift en
perceel [adres 1] werden bloedsporen aangetroffen. Deze bloedsporen bestonden voornamelijk uit passieve bloedsporen. Op de galerij voor de entree van perceel [adres 1] stond een bebloede rolstoel. In deze stoel en voor de entree werd een slachtoffer aangetroffen en behandeld door het ambulancepersoneel.
In de woning op nummer [adres 2] werd op de muur en de vloer van de entree en op de vloer tussen de entree en de bank bloedspatten aangetroffen. Op het aanrecht tussen de afwas lag een bebloed keukenmes. Het bloedspoor op dit mes is bemonsterd en veiliggesteld onder SIN-nummer [nummer 3] .
Op 23 januari 2017 heb ik, eerste verbalisant, een onderzoek verricht aan de kleding van het slachtoffer. In een onderzocht roze vest en een zwart/wit shirt werd in het rugpand van deze kledingstukken een scherprandige beschadiging aangetroffen met een lengte van ongeveer 2,5 centimeter.
Op 25 januari 2017 heb ik, eerste verbalisant, een onderzoek verricht aan de inbeslaggenomen rolstoel. In de rugleuning werd een scherprandige beschadiging aangetroffen met een lengte van ongeveer 4,5 centimeter.

9. Een deskundigenverslag, te weten een rapport van het NFI van 21 augustus 2017, opgemaakt door NFI-deskundige forensisch onderzoek naar biologische sporen en DNA ing. [naam 1] (los in het dossier opgenomen).

Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In deze zaak is een DNA-onderzoek uitgevoerd.
Onderzoek keukenmes [nummer 3]
Het mes is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op verscheidene plaatsen op het lemmet is bloed aangetroffen. Het lemmet van het mes is op twee plaatsen bemonsterd. Die bemonsteringen zijn als [nummer 3] #01 en #02 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Het DNA-profiel RAAT9211NL van de verdachte [verdachte 1] (geboren op [geboortedatum 1] 1964) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Van het slachtoffer [
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]] is geen referentiemonster voor een vergelijkend DNA-onderzoek ontvangen.
Resultaten, interpretatie en conclusieHet bloed in de bemonstering AAIF5812#01 kan afkomstig zijn van onbekende vrouw A met een matchkans die kleiner is dan 1 op l miljard.
Het bloed in de bemonstering [nummer 3] #02 kan afkomstig zijn van [verdachte 1] met een matchkans die kleiner is dan 1 op l miljard.

10. De eigen waarneming van het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2019, die het volgende behelst:

Op de pagina 63 van het doorgenummerde politiedossier is te zien dat het onder SIN-nummer [nummer 3] geregistreerde mes een keukenmes betreft met een zwart heft en een aluminiumkleurig lemmet. Het gehele mes is ongeveer 34 centimeter lang. Het lemmet is ruim 19 centimeter lang.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° Sv betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat de door de rechtbank bij de TBS-maatregel gestelde voorwaarden worden aangepast conform het advies in het rapport van GGZ Reclassering Fivoor van 26 november 2019.
De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep geen expliciet standpunt ingenomen omtrent de sanctietoepassing.
Ernst van het bewezen verklaarde feit en omstandigheden waaronder het is begaan
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft een vrouw die hem bij wijze van vriendendienst tijdelijk onderdak verleende, terwijl zij in een rolstoel zat van achteren met een mes in haar rug gestoken. Het slachtoffer is ten gevolge hiervan zeer ernstig gewond geraakt, in de vorm van een slagaderlijke bloeding. Naar mag worden aangenomen heeft het letsel haar veel leed bezorgd en zal zij door het incident met psychische klachten hebben gekampt. Dat het steekincident haar niet fataal is geworden, is niet aan de verdachte te danken, maar aan adequaat medisch ingrijpen en de geluksfactor. De verdachte heeft het slachtoffer dit alles bovendien aangedaan in haar eigen woning, de plek waar zij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Daarnaast is het slachtoffer rolstoelafhankelijk en bevond zij zich ten tijde van de aanval van de verdachte dus in een kwetsbare positie en kon zij zich moeilijk verweren. Ten slotte dragen steekincidenten als deze bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving, in het bijzonder bij de omwonenden die kort na het incident met het zwaargewonde slachtoffer zijn geconfronteerd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2019 is hij eerder ter zake van bedreigingen en mishandeling onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte.
Op grond van het bovenstaande zou de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van verscheidene jaren gerechtvaardigd zijn, indien het feit volledig aan de verdachte zou kunnen worden toegerekend.
Gedragskundige rapportages en de gevolgtrekkingen van het hof
De persoon van de verdachte is onderzocht door psychiater drs. [naam 2] en GZ-psycholoog drs. [naam 3] . De deskundigen hebben daaromtrent op 3 juli 2019 onderscheidenlijk 18 juli 2019 rapporten uitgebracht. De verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek. De gedragsdeskundigen hebben – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd.
( i) De verdachte is behept met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale, borderline, vermijdende en schizoïde trekken. Daarnaast lijdt hij aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in de vorm van een schizo-affectieve of bipolaire stoornis, een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol (thans in remissie in gereguleerde omgeving) en een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis (bestaande uit een beperkt vermogen om te plannen en een gebrekkige impulscontrole).
  • ii) De hiervoor omschreven ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestonden ook ten tijde van het ten laste gelegde. Aannemelijk is dat de verdachte vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis (met name zijn verhoogde prikkelbaarheid en krenkbaarheid) niet goed in staat is geweest de door de aangeefster opgeroepen gevoelens van boosheid te beheersen, maar deze op impulsief-agressieve wijze heeft uitgeageerd. Verder was hij op dat moment onder invloed van alcohol, hetgeen zijn frustratietolerantie en impulscontrole (verder) heeft doen afnemen. Daarbij is enerzijds aangetekend dat de verdachte bekend is met de ontremmende werking van alcohol, maar dat de afhankelijkheid van alcohol anderzijds pathologisch is (geworden). Aangenomen kan worden dat het verband tussen het ten laste gelegde en deze stoornissen zodanig was dat zijn gedragskeuzemogelijkheden daardoor in aanzienlijke mate werden beperkt. Op basis van het voorgaande wordt geadviseerd het ten laste gelegde in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
  • iii) De kans dat de verdachte, die in zeer beperkte mate ziektebesef heeft en bij wie het ziekte-inzicht volledig ontbreekt, zonder verder behandeld te worden opnieuw een geweldsdelict begaat, wordt als hoog ingeschat. Bij continuering van de reeds ingezette behandeling wordt dit risico als matig tot hoog ingeschat. De combinatie van de psychiatrische stoornis, de stoornis in het gebruik van alcohol en de cognitieve problemen zal, indien de behandeling nu zou worden gestaakt, zeer waarschijnlijk tot (grote) problemen leiden; hij leidt een ongestructureerd leven en zijn voornemen om zijn alcoholgebruik te staken zal zonder intensieve begeleiding en toezicht snel onder druk komen te staan. Hij is niet intrinsiek gemotiveerd om medicatie te (blijven) nemen.
  • iv) Om het recidivegevaar, dat de verdachte in zich bergt, terug te dringen dient hij een intramurale klinische behandeling te ondergaan en aansluitend te verblijven in een instelling voor (forensisch) beschermd wonen met woonbegeleiding, zich onder (forensische) ambulante behandeling/begeleiding te stellen en onder toezicht van de reclassering te komen. Gelet op het hoge recidiverisico en het gebrek aan inzicht en motivatie van de verdachte is het de verwachting dat begeleiding, behandeling en toezicht nog vele jaren nodig zal blijven. Dit kan worden gerealiseerd binnen het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Op de voet van de bij het vonnis waarvan beroep opgelegde TBS-maatregel met voorwaarden, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard, is de verdachte van 24 november 2017 tot en met 27 september 2018 opgenomen geweest bij Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) De Kijvelanden te Portugaal. Na enige tijd is de verdachte daar psychisch ontregeld geraakt. Nadat hem anti-psychotische medicatie was toegediend, is zijn toestandsbeeld gestabiliseerd geraakt. Op 27 september 2018 is hij opgenomen bij Forensisch Psychiatrische Kliniek GGZ Noord-Holland Noord Heiloo. Daar is een traject ingezet dat is gericht op de (verdere) resocialisatie van de verdachte.
GGZ Reclassering Fivoor heeft bij rapport van 26 november 2019 een advies ten behoeve van TBS met voorwaarden opgemaakt en daarbij betrokken: genoemde deskundigenrapportages van juli 2019 en het verloop van de behandeling en begeleiding van de verdachte sedert het wijzen van het vonnis waarvan beroep. De reclassering heeft, net als de gedragsdeskundigen, geadviseerd de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen en daarbij kort gezegd als voorwaarden te stellen
1) dat de verdachte zich onthoudt van het plegen van een strafbaar feit,
2) medewerking verleent aan reclasseringstoezicht,
3) medewerking verleent aan de opname in een FPC in het kader van een time-out indien dit noodzakelijk wordt geacht,
4) niet zonder toestemming naar het buitenland reist,
5) zich laat opnemen in een zorginstelling, zoals Forensisch Psychiatrische Kliniek GGZ Noord-Holland Noord Heiloo,
6) aansluitend op de klinische behandelfase een ambulante behandeling ondergaat bij GGZ Noord-Holland Noord en
7) verblijft in een (forensische) begeleide woonvorm of een instelling maatschappelijke opvang,
8) geen drugs of alcohol gebruikt,
9) medewerking verleent aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding en
10) inzage geeft in zijn financiën en medewerking verleent aan een schuldhulpverleningstraject. Geadviseerd wordt voorts de TBS-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het hof overweegt naar aanleiding van het voorgaande als volgt.
De onder i) en ii) genoemde conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen. Daarom maakt het hof die tot de zijne. Dit betekent dat voor het hof vast staat dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat aannemelijk is dat deze in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de totstandkoming van zijn gewelddadige handelen. Het hof rekent de verdachte het bewezen geachte feit dus in verminderde mate toe. Dit heeft een sterk matigend effect op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Het hof is verder van oordeel dat de verdachte afgestraft en onbehandeld een te groot gevaar vormt voor de samenleving. Daartoe is met name redengevend hetgeen onder iii) is opgenomen.
Met de deskundigen en mede gelet op hun bevindingen is het hof van oordeel dat de behandeling – in eerste instantie – klinisch dient plaats te vinden in een forensisch psychiatrische behandelsetting. Daarnaast is het hof van oordeel dat het stellen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende garanties biedt voor de reductie van het recidivegevaar tot maatschappelijk aanvaardbare proporties. Meer dan aannemelijk is dat een dergelijk kader de verdachte onvoldoende (extrinsiek) zal weten te motiveren zich aan te stellen voorwaarden te houden. Weliswaar zal in zo’n geval de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer gelegd kunnen worden, maar tegelijkertijd blijft de verdachte dan verstoken van de noodzakelijke behandeling. Het voorgaande brengt met zich dat teneinde de benodigde (klinische) behandeling op strafrechtelijke voet te kunnen inkaderen, de TBS-maatregel met voorwaarden resteert.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 38 Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit immers sprake van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de door de verdachte begane poging tot doodslag betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte.
Het hof ziet in het licht van het voorgaande de noodzaak de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Bij het formuleren van de daaraan te koppelen voorwaarden zal het hof aansluiting zoeken bij de voorwaarden die de reclassering in het rapport van 26 november 2019 heeft voorgesteld. De mededeling van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep dat hij het niet erg zou vinden als die voorwaarden zouden worden gesteld, verstaat het hof als een bereidverklaring om zich aan die voorwaarden te houden.
De maatregel zal worden opgelegd wegens een poging tot doodslag, een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling, indien in de toekomst alsnog zal worde bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, niet op voorhand is gemaximeerd.
Conclusie
Het hof acht, alles overziend, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het hof zal op de voet van artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Gelet op hetgeen hiervoor onder i) en iii) is opgenomen moet naar het oordeel van het hof namelijk ernstig rekening gehouden worden met de omstandigheid dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, indien hij geen (verdere) behandeling zal ondergaan.
Slotopmerking
Het hof hecht er aan om er met het oog op de (effectiviteit van de) nadere behandeling van de verdachte op te wijzen dat gedragsdeskundigen [naam 2] en [naam 3] in hun rapporten van juli 2019 hebben gesignaleerd dat de huidige behandelaren van de verdachte nog altijd uitgaan van de in 2017 gestelde diagnose (waarin persoonlijkheidsproblematiek centraal staat), terwijl de diagnose inmiddels is uitgebreid met een schizo-affectieve of bipolaire stoornis, hetgeen een (wezenlijk) andere aanpak vergt. De deskundigen bevelen dan ook aan het behandelbeleid (ook medicamenteus) op de actuele diagnose af te stemmen. In het verlengde daarvan hebben zij aangeraden de stap naar het verblijf in een beschermde woonvorm (forensisch wonen) pas te nemen als er een door een psychiater onderschreven beleid is ontwikkeld, dat is gebaseerd op de juiste diagnose en dat recht doet aan de complexiteit van de casus en het hoge recidivegevaar. Het hof gaat er vanuit dat de reclassering het ertoe zal leiden dat de behandelaren van de verdachte goede nota nemen van deze signalering van [naam 2] en [naam 3] .

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van:
- de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 augustus 2016 in de zaak met parketnummer 15/118224-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, en
- de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 november 2016 in de zaak met parketnummer 15/173001-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, en
- de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 december 2015 in de zaak met parketnummer 15/216831-15 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging moeten worden toegewezen. De raadsman heeft hieromtrent geen expliciet standpunt ingenomen.
Het hof acht het met het oog op de reductie van recidivegevaar van eminent belang dat het traject van behandeling en begeleiding, dat is gestoeld op de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, niet wordt doorkruist door de hernieuwde vrijheidsbeneming die de toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging zou meebrengen. De drie vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de
voorwaardendat hij:
1. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
2. zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
3. zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, welke medewerking onder andere inhoudt dat hij:
- zich meldt bij de reclassering, zolang en zo frequent als zijn toezichthouders dit noodzakelijk achten;
- zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens zijn toezichthouders worden gegeven
- de reclassering een actuele foto, waarop zijn gezicht herkenbaar in beeld is gebracht, verstrekt of meewerkt aan de vervaardiging daarvan;
- meewerkt aan huisbezoeken door zijn toezichthouders;
- zijn toezichthouders inzicht geeft in de voortgang van de begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder voorafgaande toestemming van zijn toezichthouders;
- zijn medewerking verleent aan het uitwisselen van informatie met andere personen en instanties die contact met hem hebben;
4. zich laat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek GGZ Noord-Holland Noord Heiloo te Heiloo, of een soortgelijke door de reclassering (na een indicatiestelling) aan te wijzen zorginstelling, en zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat die zorginstelling in overleg met de reclassering voor hem opstelt en aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, welke aanwijzingen ook de inname van medicatie kan kunnen inhouden, een en ander gedurende de duur van de TBS-maatregel, of zoveel korter als zijn behandelaren in overleg met de reclassering verantwoord achten;
5. meewerkt aan een indicatiestelling voor en de plaatsing bij een door de reclassering aan te wijzen instelling voor (forensisch) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en daar vervolgens verblijft, zich houdt aan de aanwijzingen die hem daar door of namens zijn begeleiders worden gegeven en zich houdt aan de huisregels en het (dag)programma dat die begeleiders in overleg met de reclassering voor hem opstellen, een en ander indien en voor lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
6. meewerkt verleent aan de plaatsing in een door de reclassering aan te wijzen Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), of een soortgelijke instelling, indien de reclassering dat bij wijze van Time-Out noodzakelijk acht, zulks jaarlijks gedurende maximaal 7 (zeven) weken, welke duur met nog eens maximaal 7 (zeven) weken, tot maximaal 14 (veertien) weken per jaar kan worden verlengd;
7. zich niet naar het buitenland (met inbegrip van de Nederlandse Antillen) begeeft, zonder voorafgaande toestemming van zijn toezichthouders en het openbaar ministerie;
8. zich (aansluitend op een klinische opname) onder ambulante behandeling stelt van GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen zorgverlener, en zich aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens zijn behandelaren worden gegeven, welke aanwijzingen ook de inname van medicatie kan kunnen inhouden, een en ander gedurende de duur van de TBS-maatregel, of zoveel korter als zijn behandelaren in overleg met de reclassering verantwoord achten;
9. zich onthoudt van het gebruik van drugs en alcohol, zulks zo lang zijn toezichthouders dat noodzakelijk achten, en dat hij ten behoeve de controle op de naleving hiervan op door zijn toezichthouders te bepalen momenten meewerkt aan urine- en ademonderzoek;
10. meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding en de dagen en tijden waarop hij aan deze dagbesteding invulling geeft niet wijzigt zonder instemming van zijn toezichthouders (of, in overleg met hen, andere bij hem betrokken begeleiders);
11. zich inspant voor het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen, daaronder begrepen schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, en zijn toezichthouders op door hen te bepalen momenten inzicht in zijn financiële situatie.
Geeft GGZ Reclassering Fivoor opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een vest en een jurk (goednummer: 709558);
  • een dekbed (goednummer: 710391).
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 1 februari 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 augustus 2016, parketnummer 15-118224-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 1 februari 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 november 2016, parketnummer 15-173001-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 1 februari 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 december 2015, parketnummer 15-216831-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2020.
mr. A.S.E. Evelo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]