ECLI:NL:GHAMS:2020:808

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
200.270.494/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in het kader van huiselijk geweld en verwaarlozing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [kind A] en [kind B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter aangevochten die de ondertoezichtstelling had verlengd. Het hof oordeelde dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook nu nog aanwezig zijn. De moeder had betoogd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen had moeten worden, maar het hof oordeelde dat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen, die voortkomt uit een onveilige thuissituatie met langdurig huiselijk geweld en verwaarlozing. De GI (gecertificeerde instelling) had ook gepleit voor de verlenging, gezien de aanhoudende zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter, waarbij de ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] werd verlengd tot 28 september 2020. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de belangen van de kinderen voorop stonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.270.494/01
Zaaknummer rechtbank: C13/670730 / JE RK 19-723
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 maart 2020 (bij vervroeging) inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Schouten te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn mede aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 12 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 december 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 12 september 2019.
2.2
De GI heeft op 3 februari 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een brief van de GI van 4 februari 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 februari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
2.5
[kind A] heeft haar mening per brief kenbaar gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze brief (zakelijk) weergegeven.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn geboren:
- [kind A] , [in] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [kind B] , [in] 2011 te [geboorteplaats] .
Uit de moeder is eveneens geboren de minderjarige [C] (hierna: [kind C] ), [in] 2002 te [geboorteplaats] . De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [kind C] , [kind A] en [kind B] (hierna tezamen ook: de kinderen). De kinderen wonen bij de moeder.
[kind A] en [kind B] hebben al geruime tijd geen contact met de vader.
3.2
Bij beschikking van 28 september 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 28 september 2019.
Bij voormelde – in zoverre niet bestreden – beschikking van 12 september 2019 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ten aanzien van [kind C] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] verlengd tot 28 september 2020.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
primair: het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] af te wijzen;
subsidiair: het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] toe te wijzen tot 28 maart 2020.
4.3
De GI verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in samenhang met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder betoogt dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] had moeten worden afgewezen, dan wel slechts toegewezen voor de duur van zes maanden, waartoe zij onder andere het volgende aanvoert. [kind A] heeft het afgelopen half jaar haar positieve ontwikkeling op de nieuwe school voortgezet. Ten aanzien van de medische zorg voor [kind C] regelt de moeder alles zelf met de artsen, bijvoorbeeld de plaatsing van een PEG-katheter omdat [kind B] nog steeds weigert bepaalde voedingsproducten in te nemen ondanks de pogingen van de moeder en de school. Van hulp van de GI op dit punt is in het kader van de ondertoezichtstelling nog nooit sprake geweest. Tot slot is de woning van de moeder opgeruimd, ontvangt zij hulp in de huishouding, heeft zij al langere tijd geen contact meer met haar ex-partner en volgt zij weerbaarheidscursussen bij de Blijf Groep.
5.3
De GI is van mening dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en voert daartoe onder andere het volgende aan. Er is sprake van een structurele en blijvende onveiligheid in de thuissituatie. Al sinds 2004 zijn er zorgmeldingen over huiselijk geweld en verwaarlozing. De moeder houdt regelmatig informatie achter die belangrijk is voor de veiligheid van [kind A] en [kind B] . Verder lukt het de moeder onvoldoende om zorg te dragen voor de gezondheid van [kind B] . Daarnaast is bij [kind A] sprake van zo veel schoolverzuim dat zij de gemiste lesstof niet meer kan inhalen. Zij gedraagt zich zeer teruggetrokken op school en heeft weinig tot geen aansluiting met haar klasgenoten. Ook de hygiëne in huis blijft zorgelijk, ondanks de stappen die de moeder heeft gezet, en er is nog steeds sprake van schuldenproblematiek. Omdat intensieve ambulante hulpverlening niet tot verbetering heeft geleid, acht de GI diagnostiek noodzakelijk voor de moeder en de kinderen. Het is niet de verwachting dat de moeder hieraan in een vrijwillig kader zal meewerken, aldus de GI.
5.4
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hoewel de moeder zeer betrokken is en het beste voor haar kinderen wil, gaat het om twee kwetsbare kinderen die veel hebben meegemaakt en nog niet de kans hebben gekregen om dit te verwerken. Daarom is psychologisch onderzoek belangrijk, zowel voor de kinderen als voor de moeder. Enerzijds gaat het iets beter met [kind A] en [kind B] , anderzijds merkt de raad bij hen nog steeds de gevolgen van de gebeurtenissen uit het verleden. Omdat de moeder wel ziet wat belangrijk is voor [kind A] en [kind B] maar niet altijd weet hoe ze dit kan bewerkstelligen, is het nodig dat iemand hierin met de moeder meekijkt. Tot slot acht de raad van belang dat de moeder gaat meewerken aan de hulpverlening, mede om de dreiging van een uithuisplaatsing af te wentelen.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken van een lange geschiedenis van meldingen bij de politie en Veilig Thuis over huiselijk geweld en verwaarlozing. Ook is uit de jarenlange betrokkenheid van verschillende instanties duidelijk geworden dat de moeder vaak onbereikbaar is voor de hulpverlening en geen volledige openheid van zaken geeft. Vanwege de complexiteit, duur en hardnekkigheid van de problematiek zijn de kinderen op 28 september 2018 onder toezicht gesteld. Ten aanzien van [kind B] is gebleken dat zij veel medische zorg nodig heeft en een ketogeen dieet moet volgen vanwege een aangeboren stofwisselingsziekte. Inmiddels krijgt [kind B] sondevoeding door middel van een PEG-katheter, waardoor ze meer energie heeft en het beter gaat op school. [kind A] is na de zomer van 2019 op een nieuwe school begonnen. Waar zij op haar oude school zorgelijke signalen liet zien in de vorm van manipulatief en brutaal gedrag en verbale conflicten met de andere kinderen, maakt de nieuwe school zich juist zorgen over haar teruggetrokkenheid. Daarnaast is [kind A] in de maanden augustus 2019 tot december 2019 zo vaak absent geweest (acht-en-twintig keer) dat de gemiste lesstof niet meer is in te halen. Ten aanzien van de moeder is uit intelligentieonderzoek gebleken dat zij functioneert op moeilijk lerend intelligentieniveau. Tijdens ambulante hulpverlening van Tien voor Toekomst is gebleken dat de moeder tot op zekere hoogte meewerkt, maar weinig intrinsieke motivatie heeft voor hulp en geen inzicht heeft in de problemen en zorgen die rondom haarzelf en de kinderen bestaan. Tot slot heeft de GI de moeder op 4 februari 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende dat zij moet meewerken aan diagnostiek en behandeling voor haarzelf en de kinderen, zij de kinderen moet stimuleren om mee te werken aan hulpverlening, moet zorgen voor een opgeruimde, veilige en schone woning, moet zorgen dat de kinderen naar school gaan en met de kinderen naar de huisarts gaat als zij aangeven ziek te zijn.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat (nog steeds) sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [kind A] en [kind B] , die onder andere bestaat uit hun belaste voorgeschiedenis. [kind A] en [kind B] zijn opgegroeid in een onveilige thuissituatie waarbij langdurig sprake is (geweest) van huiselijk geweld en verwaarlozing. Ondanks de stappen die de moeder heeft gezet, is gebleken is dat de zorgen nog niet volledig zijn weggenomen. Bij [kind A] is sprake van buitensporig veel schoolverzuim, de gezondheid van [kind B] blijft een punt van aandacht en de hygiëne en verdere situatie in de woning is nog steeds een punt van grote zorg. Daarbij komt dat de moeder weinig openheid van zaken geeft richting de hulpverlening. Het hof acht hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk, nu gebleken is dat de moeder de zorg die in verband met het wegnemen van voormelde ontwikkelingsbedreigingen noodzakelijk is, onvoldoende accepteert. Hoewel de moeder het beste wenst voor haar kinderen en de medische zorg voor [kind B] zeer serieus neemt, is ook gebleken dat psychologisch onderzoek noodzakelijk is om te bekijken wat [kind A] en [kind B] nodig hebben om alle gebeurtenissen te verwerken. Een onderzoek vanuit school, zoals door de moeder aangevoerd, is hiertoe niet voldoende. Hoewel een persoonlijkheidsonderzoek voor de moeder nodig wordt gevonden, staat de moeder hiervoor niet open. Met betrekking tot de vrees van de moeder voor een eventuele uithuisplaatsing als gevolg waarvan zij veel stress ervaart van de ondertoezichtstelling, overweegt het hof dat de betrokkenheid van de GI juist is bedoeld om een uithuisplaatsing zo veel mogelijk te voorkomen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook nu nog aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, A.R. Sturhoofd en J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 10 maart 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.