ECLI:NL:GHAMS:2020:805

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
200.264.816/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bewind over goederen van rechthebbende na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1958 in Suriname, had in 2012 bewind aangevraagd omdat zij niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De bewindvoerder, Obin B.V., was benoemd om het bewind uit te voeren. De rechthebbende heeft op 26 augustus 2019 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter die haar verzoek tot opheffing van het bewind had afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2020 was de rechthebbende aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de bewindvoerder en andere belanghebbenden niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende sinds juni of juli 2019 geen contact heeft gehad met de bewindvoerder en dat zij inmiddels schuldenvrij is. De rechthebbende heeft verklaard dat zij altijd heeft gewerkt en in staat is haar financiën zelf te regelen. Het hof oordeelde dat de noodzaak voor het bewind niet langer aanwezig is en heeft het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen toegewezen. De beschikking van de kantonrechter is vernietigd en het bewind is per 1 april 2020 opgeheven. De bewindvoerder is verplicht om binnen twee maanden na het einde van het bewind een eindrekening en -verantwoording af te leggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht
zaaknummer: 200.264.816/01
zaaknummer rechtbank: : 7544913 EB VERZ 19-2100/BM 10977
beschikking van de meervoudige kamer van 10 maart 2020 inzake
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. G.J. Mulder te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- Organisatie voor Bewindvoering & Insolventie Nederland B.V. (hierna te noemen: Obin B.V. dan wel de bewindvoerder);
- mevrouw [A] (hierna te noemen: [A] );
- mevrouw [B] (hierna te noemen: [B] ).
Als informant is aangemerkt: de hoofdadvocaat-generaal te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Rechthebbende is op 26 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 mei 2019.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van rechthebbende van 1 oktober 2019, met twee producties;
- een faxbericht van de zijde van rechthebbende van 6 februari 2020, met aanvullend verzoekschrift en productie 4 (bereidverklaring rechtspersoon als bewindvoerder), ingekomen op dezelfde datum;
- een e-mailbericht van een administratief medewerker van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2020, met desgevraagd als bijlage de door de bewindvoerder in eerste aanleg ingediende schriftelijke reactie van 28 februari 2019.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 februari 2020 plaatsgevonden.
Rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
De bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
[A] en [B] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin verschenen.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1958 te distrikt [Z] (Suriname).
3.2
Bij beschikking van 8 mei 2012 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, over de goederen die rechthebbende (zullen) toebehoren bewind ingesteld, met benoeming van Obin B.V. tot bewindvoerder.
3.3
[X] B.V. heeft zich op 28 januari 2020 schriftelijk bereid verklaard te worden benoemd tot (opvolgend) bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van rechthebbende tot opheffing van de onderbewindstelling afgewezen.
4.2
Rechthebbende verzoekt - na aanvulling van het verzoek in hoger beroep - primair het bewind op te heffen en subsidiair Obin B.V. ontslag te verlenen en [X] B.V. te benoemen tot nieuwe bewindvoerder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Rechthebbende voert – samengevat – (primair) aan dat er geen noodzaak meer is tot bewind.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier is naar voren gekomen dat het bewind over rechthebbende destijds op basis van een vrijwillige aanvraag is uitgesproken omdat rechthebbende niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen en veel schulden had. Rechthebbende heeft gedurende de onderbewindstelling een WSNP-traject doorlopen.
De bewindvoerder heeft in eerste aanleg bij brief van 28 februari 2019 als verweer gevoerd dat tijdens het WSNP-traject nieuwe schulden zijn ontstaan doordat rechthebbende haar ex-man in huis heeft laten wonen. Desalniettemin is een schone lei toegekend door alle inspanningen van hulp om rechthebbende heen. Rechthebbende is niet zelfredzaam, aldus de bewindvoerder in eerste aanleg. Onduidelijk is of de bewindvoerder in hoger beroep dit in eerste aanleg ingenomen standpunt handhaaft, aangezien in hoger beroep geen verweerschrift is ingediend en de bewindvoerder - blijkens telefonische navraag van de griffier - wegens miscommunicatie niet bij de behandeling ter zitting in hoger beroep aanwezig was. In verband met de devolutieve werking van het hoger beroep moet er echter van worden uitgegaan dat de bewindvoerder nog steeds bovengenoemd verweer voert.
Rechthebbende heeft ter zitting in hoger beroep onweersproken gesteld dat zij (naar het hof begrijpt: nog steeds) schuldenvrij is. Zij heeft voorts verklaard dat zij altijd heeft gewerkt en zelf haar financiën kon regelen. Echter, toen zij van haar man scheidde raakte alles overhoop en ontstonden de schulden, die vervolgens hebben geleid tot de onderbewindstelling. Ten aanzien van de ten tijde van het WSNP-traject nieuw ontstane schulden heeft zij desgevraagd verklaard dat sprake was van een – naar het hof begrijpt: eenmalige – situatie, waarin zij haar zieke ex-man tijdelijk in huis heeft verzorgd en hij niet stond ingeschreven op haar adres, aldus rechthebbende ter zitting in hoger beroep.
Daarnaast heeft rechthebbende aangegeven hulp van derden (een vriendin en haar dochter) te kunnen ontvangen op het moment dat zij dat nodig zou vinden.
In aanvulling op de verklaring van rechthebbende heeft haar advocaat ter zitting in hoger beroep laten weten dat hij noch rechthebbende sinds juni dan wel juli 2019 contact heeft gehad met de bewindvoerder.
5.4
Het hof acht bij deze stand van zaken, zoals hiervoor uiteengezet, voldoende aannemelijk gemaakt dat de noodzaak tot bewind niet langer aanwezig is. Het hof zal daarom het primaire verzoek van rechthebbende in hoger beroep toewijzen, de bestreden beschikking vernietigen en het bewind per 1 april 2020 opheffen. Het subsidiaire verzoek van rechthebbende tot benoeming van een andere bewindvoerder behoeft zodoende geen bespreking meer.
5.5
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank te Amsterdam in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2019, en opnieuw rechtdoende:
heft het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende] , met ingang van 1 april 2020 op;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door de rechthebbende voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam overlegt;
draagt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW op een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, in verband met doorhaling in het Curatele- en Bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.T. Hoogland en mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en is op 10 maart 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.