ECLI:NL:GHAMS:2020:798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
23-000199-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal bij zelfscankassa van Ikea

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld voor diefstal van beddengoed bij een Ikea-winkel. De tenlastelegging betrof het wegnemen van beddengoed met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte had op 10 januari 2018 in Amsterdam beddengoed meegenomen zonder dit te betalen aan de zelfscankassa. Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 maart 2020 zijn camerabeelden getoond die de verdachte tonen terwijl zij het beddengoed in haar tas stopt zonder het te scannen. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over haar intenties en de gang van zaken, wat het hof niet aannemelijk achtte. Het hof oordeelde dat de tenlastegelegde winkeldiefstal wettig en overtuigend bewezen was. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 200,00 of vier dagen hechtenis. Het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte had geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000199-19
datum uitspraak: 16 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-007432-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 maart 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 10 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland beddengoed, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair:
zij op of omstreeks 10 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk beddengoed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk goed verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd goed te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat goed anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het oogmerk had zich het beddengoed wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof overweegt als volgt.
Op de terechtzitting in hoger beroep zijn beelden getoond, afkomstig van beveiligingscamera’s van [winkel]. Op die camerabeelden is te zien dat de verdachte met goederen naar een zelfscankassa loopt en die scant, behalve het beddengoed, waarna de verdachte tot betaling overgaat met een bankpas. Vervolgens worden door de verdachte alle goederen, inclusief het niet gescande beddengoed, in een tas gestopt, waarna de verdachte de kassa-omgeving verlaat.
Tijdens een boncontrole – uitgevoerd door een [winkel]-beveiliger – blijkt vervolgens dat het beddengoed in de tas van de verdachte niet is afgerekend.
De verdachte heeft tijdens haar verhoor op 11 januari 2018 verklaard dat zij, nadat zij kaarsen bij de zelfscankassa van [winkel] had afgerekend, het beddengoed met andere persoonlijke eigendommen onder haar arm heeft gehouden omdat zij het beddengoed wilde retourneren. Later in haar verhoor heeft de verdachte verklaard dat zij het beddengoed de hele tijd in haar hand heeft gehouden en daarna (het hof begrijpt: toen een tassencontrole werd uitgevoerd) op een balie heeft neergelegd. Op het moment dat de politieambtenaar de verdachte confronteert met hetgeen uit de camerabeelden blijkt, namelijk dat zij het beddengoed al bij de zelfscankassa in haar tas stopt, past zij opnieuw haar verklaring aan en verklaart zij dat ze zich dan moet hebben vergist en niet goed heeft opgelet omdat zij er niet bij was met haar hoofd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij het beddengoed niet heeft gescand maar het beddengoed toch in haar tas heeft gestopt omdat zij was afgeleid doordat er tegen haar werd gepraat.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte niet aannemelijk geworden nu zij steeds wisselend heeft verklaard en de door haar geschetste gang van zaken wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder begrepen de camerabeelden.
Het hof verwerpt het verweer en is van oordeel dat de tenlastegelegde winkeldiefstal wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 10 januari 2018 te Amsterdam beddengoed, dat toebehoorde aan [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 200,00 subsidiair vier dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij [winkel]. Daarmee heeft zij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [winkel] en dit bedrijf schade en hinder toegebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 februari 2020 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd aan
first offendersen die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het hof ziet in het dossier en in hetgeen uit het dossier en ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen met betrekking tot de draagkracht van de verdachte geen aanleiding hiervan af te wijken en acht, alles afwegende, een geldboete ten bedrage van € 200,00 passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 18 januari 2018 onder CJIB-nummer 6132542003148799.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 maart 2020.
mr. P.F.E. Geerlings en mr. H.A. van Eijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.