2.3.Voor het overige zijn de door de kantonrechter opgesomde feiten niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Weliswaar richt grief I zich (naar de letter) ook tegen de feitenvaststellingen onder 2.3, 2.4, 2.5 en 2.7 tot en met 2.15, maar in de toelichting wordt niet duidelijk gemaakt wat er onjuist is aan die feitenvaststellingen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( a) De gemeente is sinds 2 juni 2017 eigenaar van het bedrijfspand aan het [adres] . Dit bedrijfspand (verder ook: het pand) maakt deel uit van het winkelcentrum ‘Schalkwijk’ te Haarlem, dat dateert uit de jaren zeventig van de vorige eeuw. Voordat de gemeente de eigendom verkreeg, was [X] (hierna: [X] ) eigenaar van het pand.
( b) [X] heeft het pand bij huurovereenkomst van 27/29 april 2005 met ingang van 1 mei 2005 verhuurd aan de rechtsvoorganger van Nazar.
( c) In die huurovereenkomst is in artikel 16 een afwijkend beding opgenomen, inhoudend:
“A. Deze huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en wel tot aan het moment, waarop het gehuurde beschikbaar dient te komen in verband met de voorgenomen algehele renovatie van het winkelcentrum, waartoe het verhuurde behoort. Thans is volstrekt niet te overzien, wanneer de geplande renovatie een aanvang zal nemen. Huurder is zich de onzekerheden rond de looptijd van deze huurovereenkomst volstrekt bewust en wenst deze onzekerheden uitdrukkelijk te accepteren.
B. Verhuurder zal zo tijdig mogelijk aan huurder meedelen, wanneer het gehuurde voor de renovatie ter beschikking dient te komen.
C. In zodanig geval zal huurder uiterlijk op de aangezegde datum het gehuurde geheel
ontruimd (…) ter vrije beschikking van verhuurder stellen (...) en wel zonder dat verhuurder tot enige vergoeding aan huurder gehouden is.
(…)
E. Verhuurder verplicht zich na voltooiing van de renovatie van het winkelcentrum, waartoe het gehuurde behoort, het thans verhuurde object in de staat waarin het zich als dan zal blijken te bevinden aan huurder als eerste te huur aan te bieden voor een alsdan marktconforme huurprijs. Indien huurder en verhuurder het niet eens worden over een nieuwe huurovereenkomst, zal verhuurder vrij zijn om het huurobject aan derden aan te bieden.”
( d) De kantonrechter heeft dit beding op 18 mei 2005 goedgekeurd.
( e) In maart 2006 heeft de rechtsvoorganger van Nazar de huurovereenkomst met toestemming van [X] overgedragen aan Nazar. Partijen hebben daartoe een overeenkomst tot overname van de huurovereenkomst gesloten. In die overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“In aanmerking nemende dat:
Tussen verhuurder en huurder op 27/29 april 2005 een huurovereenkomst met betrekking tot bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 lid 2 BW gelegen aan het [adres] tot stand is gekomen, welke huurovereenkomst voor eenbepaalde tijdgeldt en derhalve afwijkt van de wettelijke bepalingen, zowel wat betreft de duur van de huurovereenkomst als de ontruimingsbescherming ten behoeve van de huurder;
(…)
Kandidaat huurder zich realiseert, dat in het nadeel van de huurder is afgeweken van de wettelijke bepalingen en dat in de huurovereenkomst van 27/29 april 2005 is opgenomen, dat de huurder het gehuurde dient te verlaten zodra het gehuurde beschikbaar moet komen voor de voorgenomen algehele renovatie van het winkelcentrum, in welk geval de huurder de ruimte zal dienen te ontruimen zonder dat verhuurder tot enige vergoeding aan de huurder gehouden is, al hetgeen kandidaat huurder wenst te aanvaarden;
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Kandidaat huurder neemt alle rechten en verplichtingen van de huurder uit hoofde van de aangehechte huurovereenkomst d.d. 27/29 april 2005 over en zal alle verplichtingen van de huurder uit hoofde van die huurovereenkomst stipt nakomen.
(…)
4. Kandidaat huurder aanvaardt de risico’s, die voor hem voortvloeien uit artikel 16 van de huurovereenkomst, waarin onder meer is bepaald, dat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd geldt en door hem ontruimd dient ie worden, zodra het winkelcentrum gerenoveerd gaat worden, waarvan het tijdstip, waarop dit noodzakelijk zal zijn, thans volstrekt niet te over zien valt. Eveneens aanvaardt kandidaat huurder, dat in geval van ontruiming door verhuurder geen enkele vergoeding door verhuurder verschuldigd zal zijn.
(….)
6. Kandidaat huurder heeft de aangehechte huurovereenkomst d.d. 27/29 april 2005 tijdig voor het ondertekenen van deze overeenkomst ontvangen, heeft daarvan kennisgenomen en is zich volledig bewust van de inhoud en strekking daarvan.”
( f) [X] en Nazar hebben de kantonrechter gezamenlijk verzocht het in artikel 16 opgenomen afwijkende beding in al zijn onderdelen, ook in de relatie tussen [X] en Nazar, goed te keuren. De kantonrechter heeft op 19 mei 2006 de verzochte goedkeuring verleend.
( g) Op 2 juni 2017 is het pand door [X] in eigendom overgedragen aan de gemeente. Vanaf dat moment is de gemeente verhuurder van het pand (ex artikel 7:226 BW).
( h) Op 19 juni 2017 heeft de gemeente een gesprek gevoerd met Nazar, waarin zij hem heeft meegedeeld dat de aanvang van de renovatie van het winkelcentrum gepland stond in het eerste kwartaal van 2018, dat de huurovereenkomst per 31 december 2017 eindigde en dat Nazar het pand op die datum leeg en ontruimd aan de gemeente ter beschikking diende te stellen. Bij aangetekend schrijven van 3 augustus 2017 heeft de gemeente dat gesprek aan Nazar bevestigd en heeft zij hem verzocht binnen zes weken na dagtekening van die brief schriftelijk te berichten dat Nazar het pand uiterlijk 31 december 2017 leeg en ontruimd aan de gemeente zou opleveren. Ook heeft de gemeente in die brief aangekondigd dat zij Nazar conform artikel 16 lid E van de huurovereenkomst een marktconform huurvoorstel zou doen voor een bedrijfsruimte in het nieuw te realiseren object.
( i) Bij brief van 4 september 2017 heeft de advocaat van Nazar de gemeente meegedeeld:
“(...) Cliënten realiseren zich dat zij een huurovereenkomst zijn aangegaan met een afwijkend beding, inhoudende dat ze akkoord gaan met beëindiging van de huurovereenkomst zodra de algehele renovatie van het winkelcentrum in gang wordt gezet, zonder dat de verhuurder tot enige vergoeding aan huurder gehouden is.
Wat hiervan ook zij, hebben cliënten ruim 12 jaar in onderhavig pand een lunchroom
geëxploiteerd en hebben zij hiermee goodwill opgebouwd. Alsdan vereist de redelijkheid en billijkheid dat cliënten recht kunnen doen gelden op compensatie bij beëindiging van de huurovereenkomst.(…)”
( j) Naar aanleiding van die brief heeft op 6 november 2017 een gesprek tussen partijen
plaatsgevonden, waarin de gemeente heeft meegedeeld dat zij geen vergoeding aan Nazar zal betalen voor opgebouwde goodwill en dat zij op korte termijn een marktconform huur- en koopvoorstel zal doen voor een nieuw te realiseren object.
( k) Op 10 november 2017 heeft de gemeente Nazar een huur- en koopvoorstel toegezonden voor een bedrijfsruimte in het nieuw te realiseren object. Daarbij heeft de
gemeente aangegeven dat zij verwacht dat de winkelruimte in het derde kwartaal van 2019 gereed zou zijn. Nazar heeft dit aanbod niet geaccepteerd.
( l) Bij brief van 19 december 2017 heeft de gemachtigde van de gemeente Nazar gesommeerd het pand uiterlijk 31 december 2017 te ontruimen en in de afgesproken staat op te leveren. In deze brief heeft de gemeente gemeld dat zij niet tot betaling van enigerlei vergoeding gehouden is. Ook heeft de gemeente in die brief aangekondigd dat zij Nazar in rechte zal betrekken als zij geen gehoor geeft aan de sommatie.
( m) Op 10 januari 2018 heeft Nazar het pand ontruimd.