ECLI:NL:GHAMS:2020:753

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
200.251.432/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over overeenkomst van opdracht en vergoeding voor werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van TT Equity Research B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. TT Equity Research heeft een overeenkomst van opdracht aangegaan met [X], die financiële analyses voor hen heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat TT Equity Research verplicht was om [X] te vergoeden voor zijn werkzaamheden, maar TT Equity Research betwistte dat er een vergoeding was afgesproken en stelde dat de werkzaamheden van [X] kwalitatief onder de maat waren. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat er inderdaad een overeenkomst van opdracht was, en dat TT Equity Research [X] een vergoeding van € 5.000,- per maand verschuldigd was voor de periode van 11 november 2016 tot 20 januari 2017. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar de vordering van [X] voor de werkzaamheden in de test case [bedrijf A] afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat daarover een vergoeding was afgesproken. De proceskosten in eerste aanleg zijn toegewezen aan [X], terwijl de proceskosten in hoger beroep door beide partijen zelf gedragen worden. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.251.432/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6097041 \ CV EXPL 17-14524
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 maart 2020
inzake
TT EQUITY RESEARCH B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C,A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[X],
handelend onder de naam River Plate Capital,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. V.L.M.J. Boitelle te Hilversum.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna TT Equity Research en [X] genoemd.
TT Equity Research is bij dagvaarding van 2 november 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 3 augustus 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [X] als eiser en TT Equity Research als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 november 2019 doen bepleiten, TT Equity Research door mr. Q.M.F. Henselijn-Bosker, advocaat te Hilversum en [X] door zijn voornoemde advocaat, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
TT Equity Research heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [X] zal afwijzen en de vordering van TT Equity Research zal toewijzen, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[X] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van TT Equity Research in de kosten van het geding in hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
2.2.
TT Equity Research is een onderneming die voor haar klanten specifieke en exclusieve financiële analyses van bedrijven maakt met het doel het mogelijk handelen in aandelen of opties van deze bedrijven.
2.3.
In de zomer van 2014 hebben [X] en [A] (verder: [A] ), bestuurder en enig aandeelhouder van TT Equity Research, elkaar op een huwelijk van een wederzijdse vriend ontmoet. In juni 2016 heeft [X] contact gezocht met [A] . Vervolgens heeft tussen hen in september 2016 een gesprek plaatsgevonden, waarin is afgesproken dat [X] als (test)case een bedrijfsanalyse van het bedrijf [bedrijf A] zou maken. Vanaf 26 september 2016 tot 11 november 2016 heeft [X] aan deze case gewerkt.
2.4.
Bij e-mail van 27 september 2016 heeft [A] onder meer het volgende aan [X] geschreven:
“(…)
Laten we morgen even bellen. Wil het ook even met je hebben over hoe we de samenwerking kunnen vormgeven. Makkelijkste zou zijn als je als ZZP’er kan werken, maar moet ik ook nog even checken met mijn accountant/fiscalist. Daarnaast moet ik hier wat infrastructuur regelen, computer etc. Want het lijkt mij het makkelijkste werken als je hier kan zitten.(…)”
2.5.
Een e-mail van 1 oktober 2016 van [A] aan [X] luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
Na het zien van je model en het nagaan van wat dingetjes die mij opvielen, heb ik er eigenlijk wel een goed gevoel over dat we hier iets van kunnen maken. Of het een briljante short gaat zijn weet ik nog niet, time will tell, maar ik zie wel al dat door veel werk te doen we absoluut added value kunnen hebben.(…)”
2.6.
Een e-mail van 4 oktober 2016 van [A] aan [X] luidt als volgt:

Hatsikadee, morgen krijg ik een computer voor je binnen!
Je moet hem alleen nog even zelf programmeren 
2.7.
Van 12 november 2016 tot 11 december 2016 heeft [X] gewerkt aan een analyse van het bedrijf [bedrijf B] . Vervolgens heeft [X] van 19 december 2016 tot 20 januari 2017 gewerkt aan een analyse van het bedrijf [bedrijf C] . Van 20 januari 2017 tot 3 februari 2017 heeft [X] gewerkt aan een analyse van het bedrijf [bedrijf D] .
2.8.
In een gesprek op 3 februari 2017 heeft [A] aan [X] meegedeeld dat hij de samenwerking per direct beëindigde.
2.9.
Bij e-mail van 2 maart 2017 heeft [X] aan [A] een factuur gestuurd, waarbij [X] een totaalbedrag van € 25.743,- (inclusief btw) betreffende ‘verleende aandelen research diensten’ over de periode 27 september 2016 tot 3 februari 2017, waaronder een klein bedrag aan onkosten, bij TT Equity Research in rekening heeft gebracht.
2.10.
In reactie daarop heeft [A] bij e-mail van 2 maart 2017, voor zover van belang, het volgende aan [X] geschreven:
“(…)
Wat betreft de factuur zie ik nu snel dat je vanaf september gefactureerd hebt terwijl de afspraak was dat je eerst een project zonder vergoeding zou doen. Daarnaast ben ik het ook niet eens met factureren van januari en februari. Volgens mij heb je januari en februari vooral gespendeerd aan NCC en andere personal interests. Heb geen zin in gedonder hierover, maar dit is geen factuur volgens afspraak.
Wat betreft de kosten die je in London gemaakt hebt, heb ik wel de originele bonnetjes nodig.(…)”
2.11.
Partijen hebben vervolgens nader gecorrespondeerd over de afspraken die zij al dan niet zouden hebben gemaakt over vergoeding van de door [X] verrichte werkzaamheden.

3.Beoordeling

3.1.
Bij inleidende dagvaarding heeft [X] gevorderd, kort weergegeven, TT Equity Research te veroordelen aan [X] te betalen een bedrag van € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de datum van algehele voldoening en met veroordeling van TT Equity Research in de proceskosten met nakosten en rente. TT Equity Research heeft in eerste aanleg verweer gevoerd maar geen eis in reconventie ingesteld. Zij vordert in hoger beroep (ook) toewijzing van haar vordering, zoals in eerste aanleg ingesteld. Het hof neemt daarom aan dat deze vordering van TT Equity Research op een vergissing berust.
3.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, samengevat, geoordeeld dat [X] zijn werkzaamheden voor rekening van TT Equity Research heeft verricht en dat TT Equity Research daarom voor die werkzaamheden dient te betalen. Met betrekking tot de [X] toekomende vergoeding heeft de rechtbank overwogen dat TT Equity Research het totaalbedrag van de factuur, de door [X] gestelde werkzaamheden alsook de door [X] onderbouwde stelling dat partijen een vergoeding van € 5.000,- per maand hebben afgesproken niet dan wel onvoldoende heeft betwist. Verder achtte de rechtbank het niet aannemelijk dat [X] zonder vergoeding aan de case [bedrijf A] zou zijn gaan werken en oordeelde zij verder dat TT Equity Research onvoldoende heeft onderbouwd dat [X] recht zou hebben op slechts de helft van het door hem voor deze “case” gefactureerde bedrag. De rechtbank heeft de vorderingen van [X] toegewezen en heeft TT Equity Research veroordeeld in de proceskosten, waaronder nakosten en rente.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt TT Equity Research met zes grieven op. Met deze grieven heeft TT Equity Research, samengevat, het volgende betoogd. Partijen hebben geen andere afspraak gemaakt dan dat [X] een analyse in de testcase [bedrijf A] om niet zou maken. Als vriendendienst heeft TT Equity Research [X] bij haar klanten geïntroduceerd. Zij hadden echter geen interesse in de door [X] gemaakte analyse betreffende de case [bedrijf A] . Verder is er geen afspraak gemaakt over een vergoeding voor de overige door [X] gemaakte analyses, laat staan over een vast maandelijks bedrag van € 5.000,-. [X] heeft deze werkzaamheden voor zichzelf verricht. Voor het geval dat wordt geoordeeld dat tussen partijen een overeenkomst heeft bestaan, dan dient [X] schade aan TT Equity Research te vergoeden vanwege wanprestatie ter hoogte van de vordering van [X] . De vervolganalyses van [X] waren namelijk kwalitatief onder de maat.
3.4.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling aangezien zij in de kern betrekking hebben op de vraag of [X] in opdracht of ten behoeve van TT Equity Research tegen betaling werkzaamheden heeft verricht en, zo ja, gedurende welke periode en of [X] bij het verrichten van deze werkzaamheden toerekenbaar is tekort geschoten.
3.5.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Nadat [X] met de “case” [bedrijf A] was aangevangen, heeft [A] bij e-mail van 27 september 2016 aan [X] laten weten “het te willen hebben” over hoe partijen de samenwerking konden vormgeven, dat het het makkelijkste zou zijn als [X] als zzp’er aan de slag zou gaan en dat hij [A] op kantoor voor [X] een computer zou regelen. Dit laatste heeft [A] , getuige zijn e-mail van 4 oktober 2016, gedaan. In november 2016 is [X] meegegaan naar Londen om zijn analyse van [bedrijf A] aan klanten van TT Equity Research te presenteren. De kosten van deze reis heeft TT Equity Research voor haar rekening genomen. Verder heeft [A] op de zitting in hoger beroep, desgevraagd, verklaard dat de bedrijven [bedrijf B] en [bedrijf C] , waaraan [X] vanaf 12 november 2016 respectievelijk vanaf 19 december 2016 heeft gewerkt, van zijn ‘lijstje nog te onderzoeken bedrijven’ kwamen. Daarmee moeten de werkzaamheden van [X] geacht te zijn verricht in opdracht van TT Equity Research, ongeacht het antwoord op de vraag of de analyses al dan niet als zogenoemde ‘short’ konden worden aangemerkt. Over de verschillende “cases” hebben partijen uitvoerig gecorrespondeerd, waarbij [A] telkens feedback heeft gegeven op het werk van [X] . In zijn e-mail van 2 maart 2017, in reactie op de door [X] toegezonden factuur, heeft [A] ook niet betwist dat [X] werkzaamheden in opdracht en voor rekening van TT Equity Research had verricht, hetgeen voor de hand had gelegen als dat niet zou zijn afgesproken. [A] heeft daarentegen de factuur slechts op specifieke punten betwist; het was ‘geen factuur volgens afspraak’, maar niet een factuur terwijl er niet was afgesproken dat er gefactureerd zou worden. Dat slechts sprake is geweest van een vriendendienst, zoals TT Equity Research heeft aangevoerd, acht het hof gelet op het voorgaande en gezien de omvang van TT Equity Research - een eenmanszaak - en de tijd en moeite die [A] in het contact met [X] heeft gestopt onaannemelijk.
3.6.
Het hof komt tot de conclusie dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan. Dat betekent dat TT Equity Research [X] een vergoeding is verschuldigd voor de door hem voor TT Equity Research verrichte werkzaamheden. TT Equity Research heeft de stelling van [X] dat partijen een maandelijkse vergoeding van € 5.000,- (exclusief btw) voor de werkzaamheden van [X] zijn overeengekomen onvoldoende gemotiveerd betwist. In zijn e-mail van 2 maart 2017 heeft [A] , zoals overwogen, op verschillende punten bezwaar gemaakt tegen de factuur van [X] , maar niet tegen de hoogte van de in rekening gebrachte maandelijkse vergoeding. De blote stelling van TT Equity Research dat deze afspraak onaannemelijk is aangezien de winst voor belasting van TT Equity Research over 2016 ongeveer € 65.000,- bedroeg, is hiertoe onvoldoende. Daarom dient ervan uit te worden gegaan dat partijen de door [X] gestelde vergoeding zijn overeengekomen. Het beroep op wanprestatie van TT Equity Research gaat niet op. Op geen enkel moment heeft TT Equity Research destijds aan [X] laten weten dat zijn werk kwalitatief onder de maat was, zoals zij in deze procedure aanvoert. De inhoud van de e-mail van 13 januari 2017 van [A] aan [X] over de case [bedrijf C] (productie 3 bij conclusie van antwoord), waarin [A] begint met de opmerking: ‘Een aardig begin, maar heb nog een hoop vragen’, kan de stelling dat [X] onder de maat presteerde niet dragen. In zoverre falen de grieven. Het bewijsaanbod van TT Equity Research wordt gepasseerd aangezien dat niet ziet op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.7.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of zij voor de “(test)case” [bedrijf A] een vergoeding voor [X] zijn overeengekomen. Dat dat het geval is geweest, kan op grond van wat partijen over en weer hebben aangevoerd niet worden vastgesteld. De gevorderde vergoeding voor deze “case” derhalve de werkzaamheden van [X] in de periode van 27 september 2016 tot 11 november 2016, komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Van 20 januari 2017 tot 3 februari 2017 is [X] , naar tussen partijen vaststaat, uit eigen initiatief begonnen aan de analyse van het bedrijf [bedrijf D] . TT Equity Research heeft betwist de over deze periode door [X] in rekening gebrachte vergoeding verschuldigd te zijn. Aangezien niet kan worden gezegd dat [X] dit bedrijf in opdracht van TT Equity Research heeft geanalyseerd, is een vergoeding voor deze case niet op zijn plaats. In zoverre slagen de grieven.
3.8.
Omwille van de duidelijkheid zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. De vordering van [X] en de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juni 2017 (de datum van de dagvaarding) zal met betrekking tot de periode van 11 november 2016 tot 20 januari 2017 worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. TT Equity Research heeft geen grief gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, om welke reden deze kostenveroordeling zal worden gevolgd. Aangezien beide partijen in hoger beroep deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt TT Equity Research tot betaling aan [X] van een vergoeding van € 5.000,- (exclusief btw) per maand over de periode van 11 november 2016 tot 20 januari 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf 15 juni 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt TT Equity Research in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van [X] begroot op € 569,90 aan verschotten en € 800,- voor salaris en nasalaris, te vermeerderen met de gevorderde rente;
bepaalt dat ieder der partijen in hoger beroep de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, G.C. Boot en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.