ECLI:NL:GHAMS:2020:752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
200.250.014/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal derdenbeslag op vordering uit geldlening en rechtsgeldige opzegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de geldleningsakte tussen de appellant en zijn holding rechtsgeldig is opgezegd door de geïntimeerden, Mosadex c.s. De appellant, die als enig aandeelhouder en bestuurder van de holding fungeert, heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank bestreden. De rechtbank had geoordeeld dat de geldlening direct opeisbaar was geworden, onder andere omdat de rente niet was voldaan en er conservatoir beslag was gelegd op de woning van de appellant. De appellant heeft betoogd dat hij aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat de opzegging van de geldleningsakte onterecht was.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de vordering van de holding op de appellant opeisbaar is geworden. Het hof heeft daarbij de bepalingen in de geldleningsakte in aanmerking genomen, die bepalen dat de lening onmiddellijk opeisbaar is bij niet-tijdige betaling van rente en bij inbeslagneming van onroerende zaken. Het hof heeft geconcludeerd dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan betalingsverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.250.014/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/264251 / HA ZA 17-675
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 maart 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. E. van der Meulen te Utrecht,
tegen

1.MOSADEX C.V.,

gevestigd te Elsloo, gemeente Stein,
2.
APOTHEEK VOORZORG B.V.,
gevestigd te Elsloo, gemeente Stein,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J. Evers te Amsterdam.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd, terwijl geïntimeerden hierna afzonderlijk als Mosadex en Voorzorg en gezamenlijk als Mosadex c.s. worden aangeduid.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 25 september 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 juni 2018, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer gewezen tussen Mosadex c.s. als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ter terechtzitting van 7 november 2019 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, [appellant] door zijn hiervoor genoemde advocaat en Mosadex c.s. door mr. C.J. Jager, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van pleitnotities die zij aan het hof hebben overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen voor zover (naar het hof begrijpt) in conventie gewezen, en de vorderingen van Mosadex c.s. zal afwijzen, en voorts Mosadex c.s. zal veroordelen om de proceskosten die [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Mosadex c.s. heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, met beslissing over de proceskosten, inclusief wettelijke rente.
Mosadex c.s. hebben geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [bedrijf 1] B.V. (verder: [bedrijf 1] ) is een holdingmaatschappij. [appellant] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] , die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van Jordaan Apotheek B.V. (verder: Jordaan) en enig aandeelhouder en bestuurder van Centrum Apotheek Utrechtsestraat B.V., h.o.d.n. [bedrijf 2] (verder: [bedrijf 2] ). Jordaan en [bedrijf 2] dreven elk een apotheek in het centrum van Amsterdam. Jordaan is verkocht in november 2014 en [bedrijf 2] is verkocht begin 2015, beide door een activatransactie.
(ii) Mosadex drijft een groothandel in farmaceutische producten. Voorzorg is een dochtermaatschappij van Mosadex. Mosadex leverde geneesmiddelen aan Jordaan en [bedrijf 2] sinds 2003 op dagelijkse basis en bij betaling achteraf. Vanaf 2013 zijn diverse leveringen niet tijdig betaald. Nadien zijn tussen partijen diverse procedures gevoerd.
(iii) Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg van 22 oktober 2015 is (onder andere) [bedrijf 1] hoofdelijk veroordeeld om bedragen aan Mosadex te betalen. Het vonnis is op 27 oktober 2015 aan [bedrijf 1] betekend met bevel om de in het exploot van betekening vermelde bedragen te voldoen. [bedrijf 1] heeft daaraan niet voldaan.
(iv) Bij exploot van 19 april 2017 heeft Mosadex executoriaal derdenbeslag laten leggen onder [appellant] op (onder meer) alle vorderingen die [bedrijf 1] op [appellant] mocht hebben of uit een ten tijde van het beslag bestaande rechtsverhouding mocht verkrijgen. Het in het exploot als verschuldigd vermelde bedrag bedroeg € 418.974,10, te verhogen met rente.
( v) De door [appellant] in het kader van het gelegde derdenbeslag op 28 april 2017 ondertekende buitengerechtelijke verklaring van 9 mei 2017 vermeldt onder meer het volgende:
“dat er tussen ondergetekende en de schuldenaar een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen. Deze rechtsverhouding betreft:
(…)
enige andere overeenkomst of anderszins (nadere invulling onder 4)
(…)
4. Tussen ondergetekende en de schuldenaar bestaat(n) (nog) de volgende rechtsverhouding(en):
Aan de schuldenaar zijn de volgende bedragen verschuldigd: 900.000 euro”
(vi) [appellant] heeft als schuldenaar op 1 januari 2002 met [bedrijf 1] als schuldeiser een geldleningsovereenkomst gesloten (verder: de geldleningsakte) ten behoeve van verbouwingen van het woonhuis van [appellant] en aflossingen op de hypothecaire lening bij CenE Bankiers NV. Deze akte vermeldt onder meer het volgende:
“(…)
In aanmerking nemende dat:
(..)
- deze hypothecaire lening de vorm heeft van een rekening-courant faciliteit;
- de hypothecaire rekening-courantschuld maximaal € 1.250.000 (…) mag bedragen;
- partijen de voorwaarden waaronder de lening is aangegaan schriftelijk wensen vast te leggen.
Verklaren dat de geldlening is aangegaan onder de volgende voorwaarden:
1. De lening heeft een looptijd van 10 jaar, derhalve van 1 december 2001 tot 1 december 2011.
2. Over het opgenomen en niet-afgeloste deel van de gemelde hoofdsom is met ingang van 1 december 2001 een rente verschuldigd van (…) 5,75% per jaar. (…)
3. (…) Het openstaande saldo zal te allen tijde terstond en zonder enige waarschuwing ex artikel 5 van deze overeenkomst kunnen worden opgeëist bij in gebreke zijn door schuldenaar. Het opgenomen en niet-afgeloste deel van de gemelde hoofdsom wordt uiterlijk op 1 december 2011 in zijn geheel afgelost, tenzij partijen overeenkomen de overeenkomst ex artikel 2 te verlengen.
(…)
5. De schuld is met de daarover verschuldigde rente, zonder opzegging of inverzuimstelling te allen tijde onmiddellijk opeisbaar in de volgende gevallen:
a. bij niet- of niet tijdige voldoening van de rente en/of aflossingen;
b. bij inbeslagneming, onteigening, eigendomsovergang, gehele of gedeeltelijke onbewoonbaarverklaring van de roerende en/of onroerende zaken van de schuldenaar;
(…)
f. bij niet nakoming of overtreding van een of meer der bepalingen in deze schuldbekentenis omschreven.
(…)
Voorts verklaren schuldeiser en schuldenaar dat zij tevens het volgende zijn overeengekomen:
(…)
b. dat schuldenaar zich jegens schuldeiser verbindt om op eerste vordering van laatstgenoemde een recht van hypotheek met pandrecht (…) te verstrekken aan schuldeiser tot zekerheid voor de terugbetaling van al hetgeen schuldenaar op grond van de onderhavige overeenkomst van geldlening alsdan aan schuldeiser schuldig is zulks op de aan schuldenaar in eigendom behorende onroerende zaak, te weten:
- het woonhuis (…) [woonplaats 2] , te [woonplaats 2] (…)
(…)”
(vii) Op 1 december 2011 hebben [appellant] en [bedrijf 1] opnieuw een overeenkomst gesloten. De daarvan opgemaakte akte vermeldt het volgende:

VERLENGING AKTE VAN GELDLENING
(…)
In aanmerking nemende dat:
  • schuldenaar en schuldeiser op 1 december 2001 een akte van lening zijn aangegaan volgens bijlage;
  • de looptijd van genoemde lening op 1 december 2011 is geëindigd;
  • partijen wensen de lening te verlengen voor een periode van 10 jaar
Komen overeen dat:
  • de voorwaarden ongewijzigd blijven met uitzondering van voorwaarde 2
  • dat de tekst van voorwaarde 2 als volgt wordt gewijzigd:
2. Over het opgenomen en niet afgeloste deel van de gemelde hoofdsom is met ingang van 1 januari 2012 een rente verschuldigd van (…) 5,75% per jaar. (…) Het rente percentage kan maandelijks worden aangepast gedurende de looptijd van de lening.
(…)”
(viii) Bij verzoekschrift van 23 augustus 2017 heeft Mosadex aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland verlof gevraagd en verkregen om conservatoir beslag te leggen op de woning van [appellant] . Dat conservatoir beslag is op 25 augustus 2017 gelegd en op 29 augustus 2017 aan [appellant] betekend.
(ix) Mosadex heeft bij brief van 26 april 2018 aan (de advocaat van) [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
“Voor zover de geldlening niet opeisbaar is, maar door opzegging opeisbaar gemaakt kon worden, heeft de beslaglegger de bevoegdheid tot opzegging, ingevolge artikel 477 lid 4 Rv. De opzeggingsbevoegdheid van de Geldleningsakte blijkt uit hetgeen in artikel 5 van de Geldleningsakte is vermeld. Dit artikel bepaalt in welke gevallen de schuld
zonder opzeggingonmiddellijk opeisbaar is. Dat impliceert dat de Geldleningsakte opzegbaar is en alleen in bepaalde specifieke gevallen de schuld ook zonder opzegging opeisbaar wordt. Ter zijde wordt hierbij opgemerkt dat artikel 5 van de Geldleningsakte bepaalt dat, indien een of meer van de verplichtingen zoals genoemd in op enig moment niet (tijdig) zouden zijn vervuld, de geldlening opeisbaar wordt zonder dat enige nadere rechtshandeling daarvoor is vereist. Voorts geldt dat de bevoegdheid tot opzegging in de Geldleningsakte niet is uitgesloten. Tot slot merkt Mosadex c.s. op dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het beroep op niet opeisbaarheid, nu hierdoor de verhaalsmogelijkheid van Mosadex c.s. wordt gefrustreerd.
Derhalve maakt Mosadex c.s. gebruik van deze mogelijkheid en zegt zij hierbij de Geldleningsakte met onmiddellijke ingang op.”
3.2.
Mosadex c.s. hebben in eerste aanleg in conventie, na wijziging van eis, gevorderd, kort gezegd,
primair[appellant] te veroordelen tot nakoming van de verplichting ex artikel 477 Rv, althans tot vergoeding van de schade bij niet-nakoming, te weten betaling van het bedrag waarvoor het executoriale derdenbeslag is gelegd aan Mosadex c.s. (€ 418.974,10), met rente en kosten,
subsidiaira) voor recht te verklaren dat de geldleningsakte rechtsgeldig is opgezegd door Mosadex c.s. en dat de geldlening daarmee direct opeisbaar is geworden, en [appellant] te veroordelen tot betaling van het bedrag waarvoor het executoriale derdenbeslag is gelegd aan Mosadex c.s. (€ 418.974,10), met rente en kosten, b) [appellant] te verplichten – op straffe van verbeurte van een dwangsom – opgaaf te doen, onder overlegging van alle relevante stukken, aan Mosadex c.s. waaruit de hoogte van het thans opgenomen en niet-afgeloste deel van de geldlening volgt, en
meer subsidiaira) [appellant] te veroordelen tot betaling van rente over het opgenomen en niet-afgeloste deel van de geldlening, b) voor recht te verklaren dat de geldlening per 1 december 2021 opeisbaar is en [appellant] te verbieden een nadere verlenging van de geldleningsakte met [bedrijf 1] overeen te komen, c) [appellant] te veroordelen tot betaling van het opgenomen en niet-afgeloste deel van de geldlening op 1 december 2021 aan Mosadex c.s., d) [appellant] te verplichten – op straffe van verbeurte van een dwangsom – opgaaf te doen, onder overlegging van alle relevante stukken, aan Mosadex c.s. waaruit de hoogte van het thans opgenomen en niet-afgeloste deel van de geldlening volgt, en
primair, subsidiair en meer subsidiair[appellant] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten. Mosadex c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat zij een vordering hebben verkregen op Jordaan en [bedrijf 2] waarvoor [bedrijf 1] zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld, dat onder meer [bedrijf 1] bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg van 22 oktober 2015 hoofdelijk is veroordeeld om bedragen aan Mosadex c.s. te betalen, maar dat na betekening en bevel tot betaling geen betaling van [bedrijf 1] is ontvangen en dat daarom Mosadex c.s. tot verhaal van hun vordering op [bedrijf 1] derdenbeslag hebben laten leggen onder [appellant] , die volgens de door hem als derde-beslagene uit hoofde van artikel 476a Rv afgelegde verklaring aan [bedrijf 1] een bedrag van circa € 900.000,00 verschuldigd is maar dit bedrag vervolgens niet krachtens artikel 477 Rv heeft voldaan. [appellant] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en in reconventie gevorderd, kort gezegd, Mosadex c.s. te veroordelen tot opheffing van het op 25 augustus 2017 gelegde conservatoire beslag op de woning van [appellant] . [appellant] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat afwijzing van de vordering in conventie meebrengt dat dit beslag dient te worden opgeheven. Mosadex c.s. hebben tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep in conventie voor recht verklaard dat de geldleningsakte bij brief van 26 april 2018 rechtsgeldig is opgezegd door Mosadex c.s. en dat de geldlening daarmee direct opeisbaar is geworden, voorts [appellant] veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het executoriale derdenbeslag was gelegd (€ 418.974,10), met rente, en tot betaling van de beslagkosten en de proceskosten, inclusief nakosten, en, ten slotte, het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Tegen de beslissing in conventie alsmede de gronden waarop zij berust komt [appellant] in hoger beroep met zes grieven op.
3.4.
De eerste grief is gericht tegen de proceskostenveroordeling van [appellant] in eerste aanleg. Grond voor die veroordeling was voor de rechtbank dat [appellant] zijn buitengerechtelijke verklaring niet met stukken had onderbouwd, dat Mosadex c.s. pas bij het nemen van de conclusie van antwoord door [appellant] ervan op de hoogte zijn geraakt dat de vordering van [bedrijf 1] op [appellant] een opeisbare geldlening betrof en dat [appellant] dus aan zichzelf heeft te wijten dat Mosadex c.s. de oorspronkelijke vordering hebben ingesteld zoals zij hebben gedaan. Volgens [appellant] bestond voor die veroordeling echter geen aanleiding, omdat hij de geldleningsakte bij conclusie van antwoord van 24 februari 2016 in een andere procedure tussen partijen (omtrent mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid van [appellant] ) al in het geding had gebracht. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. In de buitengerechtelijke verklaring is door [appellant] enkel vermeld dat [bedrijf 1] een vordering op [appellant] heeft van € 900.000,00 en wordt geen specificatie van en toelichting op die vordering gegeven. Daaruit hebben Mosadex c.s. niet kunnen afleiden en niet hoeven af te leiden dat deze vordering betrekking had op een geldleningsakte die in een andere procedure door [appellant] was overgelegd, daargelaten of het overleggen van een productie in een andere procedure daartoe al voldoende kan zijn. Een en ander betekent dat
grief 1faalt.
3.5.
De tweede en derde grief stellen de vraag aan de orde of de vordering van [bedrijf 1] op [appellant] opeisbaar is geworden. Volgens het hof is dit het geval, en wel op tweeërlei grond. Op grond van de geldleningsakte wordt de desbetreffende vordering onmiddellijk opeisbaar bij onder meer niet- of niet tijdige voldoening van rente en bij inbeslagneming van onroerende zaken van de schuldenaar. Wat de voldoening van rente betreft geldt dat [appellant] weliswaar stelt dat hij steeds rente heeft betaald, althans voldaan – aanvankelijk door overboeking van de betreffende bedragen op de bankrekening van [bedrijf 1] en de laatste jaren door de rente bij te schrijven in de rekening-courantverhouding met [bedrijf 1] –, maar dat Mosadex c.s. deze stelling gemotiveerd heeft betwist en dat [appellant] , hoewel dit op zijn weg had gelegen, in het licht van die betwisting zijn stelling onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd. Zo heeft hij, wat de eerste jaren betreft, achterwege gelaten bankafschriften over te leggen waaruit blijkt dat hij in die jaren de betreffende bedragen op de bankrekening van [bedrijf 1] heeft overgeboekt, en heeft hij, wat betreft de laatste jaren, evenmin afschriften van de rekening-courantverhouding, jaarcijfers of jaarrekeningen overgelegd. Eerst bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft hij zogenoemde grootboekmutatiekaarten overgelegd, ten aanzien waarvan Mosadex c.s. echter (onvoldoende weersproken) hebben gesteld dat deze niet zijn gecontroleerd door een accountant, niet volledig zijn en niet laten zien dat de renteverplichtingen met een vordering worden verrekend. De conclusie is dat [appellant] op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en daarom aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Wat de inbeslagneming van onroerende zaken van de schuldenaar betreft geldt dat vaststaat dat conservatoir beslag op de woning van [appellant] is gelegd op 25 augustus 2017. De stelling van [appellant] dat beslaglegging in dit verband iets anders is dan het in artikel 5 aanhef en sub b van de geldleningsakte gehanteerde woord “inbeslagneming”, is onjuist. Een en ander brengt mee dat ook
grief 2en
grief 3moeten worden verworpen.
3.6.
Met zijn vierde grief keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat Mosadex c.s. niet onnodig van hun bevoegdheid tot opzegging gebruik hebben gemaakt. Nu uit het in artikel 5 aanhef en sub a en b van de geldleningsakte bepaalde volgt dat de vordering reeds door het intreden van de hiervoor (onder 3.5) besproken gebeurtenissen opeisbaar is geworden, was opzegging krachtens artikel 477 lid 4 Rv niet meer nodig om de vordering opeisbaar te maken en wordt aan de vraag of Mosadex c.s. onnodig van hun bevoegdheid tot opzegging gebruik hebben gemaakt, dus niet meer toegekomen. Daaraan voegt het hof, geheel ten overvloede (in reactie op de stelling van [appellant] dat door de opzegging zijn eigendomsrecht is geschonden), toe dat een executie als vervat in artikel 477 Rv via een deurwaarder neerkomt op een vorm van inmenging van enig openbaar gezag die in de wet is voorzien en ook overigens voldoet aan de vereisten van artikel 8 lid 2 EVRM. Een en ander betekent dat
grief 4evenmin terecht is voorgesteld.
3.7.
De vijfde grief bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat Mosadex c.s. geen misbruik van bevoegdheid maken als bedoeld in artikel 3:13 BW door zich na een toewijzend vonnis te verhalen op de opbrengst van de verkoop van de in beslag genomen woning van [appellant] . Met betrekking tot deze door [appellant] bij wege van verweer geponeerde stelling rusten de stelplicht en bewijslast op [appellant] , die echter niet aan zijn stelplicht ter zake heeft voldaan door – hoewel daarom verzocht door Mosadex c.s. – geen stukken ter staving van deze stelling over te leggen, zoals jaarrekeningen, een overzicht van de schuld die hij bij de hypotheekbank heeft, WOZ-beschikkingen betreffende zijn in beslag genomen woning, een taxatie daarvan door een of meer makelaars, et cetera. Hoewel de rechtbank dit reeds in het vonnis waarvan beroep had overwogen, heeft [appellant] dit ook in hoger beroep achterwege gelaten, zodat aan bewijslevering op dit punt evenmin wordt toegekomen. Dit brengt mee dat ook
grief 5faalt.
3.8.
Met zijn zesde grief betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de subsidiaire vordering van Mosadex c.s. onder II toewijsbaar is en dat voor de veroordeling tot betaling van rente zal worden aangeknoopt bij de beslissing van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg van 22 oktober 2015. [appellant] heeft zijn klacht dat de rechtbank ten onrechte de subsidiaire vordering van Mosadex c.s. onder II toewijsbaar heeft geacht, enkel gemotiveerd met de stelling dat [appellant] niets aan Mosadex c.s. verschuldigd is. Nu dit blijkens het voorgaande wel het geval is, is zijn klacht derhalve ongegrond en is toewijzing van die vordering op zijn plaats, met dien verstande dat uit wat hiervoor (onder 3.5) is overwogen volgt dat het dictum van het vonnis waarvan beroep onder 6.1 in beginsel aldus zou moeten worden verbeterd dat (enkel) voor recht wordt verklaard dat de in de geldleningsakte genoemde lening opeisbaar is geworden. Omdat tegen dit (onderdeel van het) dictum geen grief is gericht, zal het hof een dergelijke verbetering echter achterwege laten. De klacht van [appellant] dat de rechtbank heeft overwogen dat voor de veroordeling tot betaling van rente zal worden aangeknoopt bij de beslissing van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg van 22 oktober 2015, loopt blijkens de toelichting vooruit op een (door [appellant] verwachte) stelling van Mosadex c.s. dat die beslissing impliceert dat het door Mosadex c.s. berekende bedrag (zoals overgelegd als productie 14 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende wijziging van eis in conventie) juist is. [appellant] betwist dat dit bedrag juist is, maar heeft niet gesteld waarom de door Mosadex c.s. (in die productie) gegeven overzichten onjuist zijn of zelf berekend welk bedrag resulteert als voor de veroordeling tot betaling van rente wordt aangeknoopt bij de beslissing van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg van 22 oktober 2015. [appellant] heeft aldus zijn grief op dit punt onvoldoende toegelicht, zodat, al met al, moet worden geconcludeerd dat
grief 6evenmin slaagt.
3.9.
[appellant] heeft voor het overige geen stellingen geponeerd die, indien bewezen, tot andere oordelen dan hiervoor gegeven leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat het appel faalt. Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover in conventie gewezen, worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Mosadex c.s. gevallen, op € 5.270,00 voor verschotten en op € 14.034,00 voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.H.M. ten Dam, D.J. van der Kwaak en B.J.P.G. Roozendaal en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.