ECLI:NL:GHAMS:2020:711

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
000947-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding op basis van onschuldpresumptie in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, geboren in 1968, had een verzoek ingediend om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met een strafzaak. Het hoger beroep was ingesteld op 2 augustus 2018 en de behandeling vond plaats op 19 december 2019. De rechtbank had het verzoek afgewezen, met de overweging dat appellante had geprofiteerd van de oplichtingshandelingen van haar partner en dat zij had moeten vermoeden dat haar partner over misdrijf verkregen gelden beschikte.

Het hof oordeelde echter dat de motivering van de rechtbank in strijd was met de onschuldpresumptie, aangezien appellante niet was veroordeeld. Het hof kon ook niet vaststellen dat appellante de verdenkingen en vervolging aan zichzelf te wijten had. Gelet op deze overwegingen oordeelde het hof dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van de verzochte schadevergoeding. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende appellante een vergoeding toe van € 2.830,00, te betalen uit 's Rijks kas. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000947-19 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15/710260-14
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 30 juli 2019 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellante],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
domicilie kiezende ten kantore van haaradvocaat mr. A.J. Admiraal,
[adres].

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 2 augustus 2018 ingesteld door verzoekster (hierna appellante).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 december 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van appellante ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek – zoals gewijzigd in raadkamer van 19 december 2019 – strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 2.000,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00, vermeerderd met € 280,00 voor het hoger beroep.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, (oud) Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen. De rechtbank heeft daartoe kort gezegd overwogen dat appellante heeft geprofiteerd van de oplichtingshandelingen van haar partner en dat zij, gezien het uitgavenpatroon van haar partner en binnen haar huishouding, minst genomen had moeten vermoeden dat haar partner beschikte over gelden die uit misdrijf afkomstig waren.
Het hof overweegt dat de door de rechtbank gegeven motivering in strijd is met de onschuldpresumptie nu appellante niet is veroordeeld. Evenmin heeft het hof kunnen vaststellen dat appellante de verdenkingen en vervolging aan zichzelf te wijten heeft gehad.
Gelet op het voorgaande acht het hof gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de verzochte vergoeding.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep daarom vernietigen en opnieuw recht doen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan appellante een vergoeding toe van € 2.830,00 (tweeduizend achthonderddertig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellante.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.J.A. Plaisier en P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 17 januari 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.830,00 (tweeduizend achthonderddertig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Derdengelden Takens Admiraal o.v.v. [appellante].
Amsterdam, 17 januari 2020.
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.