ECLI:NL:GHAMS:2020:710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
001015-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking rechtbank Noord-Holland inzake kostenvergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellante tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2019. De appellante, geboren in 1986, heeft een verzoek ingediend om vergoeding van kosten die zijn gemaakt in verband met rechtsbijstand in een strafzaak. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de advocaat-generaal en de advocaat van appellante gehoord tijdens de openbare behandeling op 19 december 2019. Appellante zelf is niet verschenen.

Het verzoek betreft een vergoeding van € 721,46 voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en € 560,00 voor kosten in de verzoekschriftprocedure, inclusief het hoger beroep. De rechtbank had de appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat de zaken waarvoor vergoeding was gevraagd, al aan de rechtbank waren voorgelegd en er een veroordeling had plaatsgevonden voor andere feiten.

Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof is van mening dat de feiten waarvoor de appellante is veroordeeld niet meer behoren tot de zaak waarvoor het verzoek is ingediend. De strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof concludeert dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van de gevraagde vergoeding.

De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het hof kent een vergoeding toe van € 1.281,46 aan de appellante. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2020, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 001015-19 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15/073967-15
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2019 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat mr. J. Baar,
[adres].

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 31 juli 2019 ingesteld door verzoekster (hierna appellante).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 december 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van appellante ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek – zoals gewijzigd in raadkamer op 19 december 2019 – strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 721,46;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 280,00, vermeerderd met € 280,00 voor het hoger beroep.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank heeft appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek omdat de zaken waarvoor vergoeding is verzocht gevoegd aan het oordeel van de rechtbank zijn voorgelegd, en appellante voor andere feiten die gelijktijdig aan de orde zijn geweest is veroordeeld en aldus niet is voldaan aan de in artikel 591a (oud) Sv gestelde voorwaarden.
De advocaat van appellante heeft gesteld dat tijdens de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaken, waarbij ook de zaken waarvoor wel een veroordeling is gevolgd gevoegd aan de orde zijn geweest, preliminair het verweer is gevoerd dat ten aanzien van een aantal feiten de dagvaarding nietig was. De rechtbank heeft overeenkomstig dat verweer beslist. Voor de feiten ten aanzien waarvan de dagvaarding nietig is verklaard is op verzoek van appelante de zaak geëindigd verklaard op de voet van artikel 36 Sv. Daarom is, aldus de advocaat, de zaak waarvoor thans kostenvergoeding wordt gevraagd, eerst toen afzonderlijk geëindigd.
Met de advocaat is het hof van oordeel dat gelet op het voorgaande de feiten waarvoor appellante is veroordeeld niet (meer) behoren tot de zaak waarvoor het verzoek is ingediend zodat appellante ontvankelijk moet worden verklaard in het inleidende verzoek.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding zoals verzocht.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.
Verrekening
De advocaat van verzoeker heeft het verweer gevoerd dat op het overzicht openstaande zaken van het CJIB (OOZ) weliswaar een strafbeschikking staat op grond waarvan een geldboete moet worden betaald van € 609,00 doch dat daarbij tevens staat vermeld dat betaald moet worden vóór een vervaldatum waarvan niet is gebleken dat die reeds is gepasseerd.
Het hof overweegt dat uit het OOZ volgt dat aan appellante een strafbeschikking is opgelegd maar dat uit dit overzicht noch uit het recente Uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat die strafbeschikking onherroepelijk is. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat aan de voorwaarden voor verrekening ex artikel 534, lid 3 Sv is voldaan.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 534 Sv uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 1.281,46 (duizend tweehonderdeenentachtig euro en zesenveertig cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.J.A. Plaisier en P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 17 januari 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.281,46 (duizend tweehonderdeenentachtig euro en zesenveertig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Kuyp Baar advocaten o.v.v. [appellant].
Amsterdam, 17 januari 2020.
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.