ECLI:NL:GHAMS:2020:709

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
001061-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking inzake vergoeding van kosten rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de verzoekster (appellante) tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 15 juli 2019 een verzoek van appellante om vergoeding van kosten in verband met rechtsbijstand afgewezen of gematigd. Appellante had kosten gemaakt voor rechtsbijstand in de strafzaak met parketnummer 15/098597-18, en had een totaalbedrag van € 3.646,37 aan rechtsbijstandskosten en € 72,00 aan reiskosten verzocht, naast extra kosten voor de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep. Het hof heeft op 19 december 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van appellante gehoord, maar appellante zelf was niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat het inleidende verzoek ook tijdig is ingediend. De strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen en geconcludeerd dat de toekenning van een schadevergoeding op basis van billijkheid gerechtvaardigd is. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en heeft de volledige vergoeding van € 4.548,37 toegekend aan appellante, omdat er geen gronden waren voor matiging van de vergoeding. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is op 17 januari 2020 uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 001061-19 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15/098597-18
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2019 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat mr. H. Blaauw,
[adres].

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 13 augustus 2019 ingesteld door verzoekster (hierna appellante).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 december 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van appellante ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek –zoals gewijzigd in raadkamer van 19 december 2019- strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 3.646,37;
reiskosten gemaakt ten behoeve van het onderzoek en het bijwonen van de behandeling van de strafzaak ten bedrage van € 72,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00, vermeerderd met € 280,00 voor het hoger beroep.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv (voorheen art. 90, eerste lid) heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het onder a verzochte heeft de rechtbank de toewijzing van het verzoek gematigd tot
€ 2.500,00 nu appellante verdachte was van oplichting, er sprake was van veel belastende feiten en omstandigheden en appelante geen antwoord heeft willen geven op vragen van de politie.
Volgens vaste rechtspraak kan de toekenning van een schade – of kostenvergoeding worden gematigd dan wel worden afgewezen indien de gewezen verdachte de verdenking of het voortduren van de verdenking aan zijn eigen proceshouding te wijten heeft. In deze zaak bestond er tegen appellante op grond van serieuze aanwijzingen een ernstige verdenking van marktplaatsoplichting en is zij door de politie uitgenodigd voor een verhoor. Bij dat verhoor heeft appellante op geen enkele zakelijke vraag antwoord willen geven. Daardoor is mede aan haar eigen houding te wijten geweest dat de verdenking en de vervolging, waarbij appellante zich van rechtsbijstand heeft voorzien (langer) hebben voortgeduurd.
In het onderhavige geval is het hof evenwel van oordeel dat voor een matiging van de vergoeding om billijkheidsredenen geen plaats is. Immers valt niet in te zien welke houding appellante wel had kunnen of moeten innemen of wat zij wel had kunnen of moeten verklaren om (verdere) bemoeienis van haar raadsman niet langer noodzakelijk te doen zijn. Uit de overgelegde declaraties en urenverantwoording blijkt dat de raadsman één verhoor heeft bijgewoond en de rest van de tijd heeft besteed aan voorbereiding, contact met het openbaar ministerie en aan de terechtzitting. Het hof acht de gedeclareerde bedragen niet bovenmatig.
Bij deze stand van zaken acht het hof gronden van billijkheid aanwezig de gevraagde vergoeding integraal toe te kennen. Het hoger beroep slaagt.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent aan appellante op de voet van artikel 530 Sv toe een bedrag van € 4.548,37 (vierduizend vijfhonderdachtenveertig euro en 37 cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellante.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.J.A. Plaisier en P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 17 januari 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 4.548,37 (vierduizend vijfhonderdachtenveertig euro en 37 cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Oass Advocaten o.v.v. [verzoekster].
Amsterdam, 17 januari 2020.
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.