ECLI:NL:GHAMS:2020:707
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de verzoeker, geboren in Marokko in 1995, tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2019. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N.N. Nunnikhoven, verzoekt om schadevergoeding voor de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis in de strafzaak met parketnummer 13/654035-18. Het verzoek omvat een schadevergoeding van € 18.020,00 en € 560,00 aan kosten voor rechtsbijstand. Het hof heeft op 4 juli 2019 kennisgenomen van de stukken en op 19 december 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De verzoeker is echter niet verschenen.
Het hof oordeelt dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat het inleidende verzoek ook tijdig is ingediend. De rechtbank had de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard omdat hij in de gevoegde strafzaken was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. De raadsman van de verzoeker heeft aangevoerd dat de verzoeker is vrijgesproken van het feit waarvoor hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste uitleg heeft gegeven aan het begrip 'zaak' zoals bedoeld in artikel 89 (oud) Sv en wijst het hoger beroep af. Het hof concludeert dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor vergoeding van de kosten die met het verzoekschrift samenhangen, en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
De beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2020, en de beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier. De onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker is bevolen.