ECLI:NL:GHAMS:2020:694

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
200.256.474/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders na beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige dochter van partijen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, en de man, verweerder in principaal hoger beroep, hebben een affectieve relatie gehad die in december 2017 is beëindigd. Tijdens de relatie is hun dochter geboren, en beide ouders oefenen gezamenlijk gezag uit. De vrouw heeft de zorg voor de minderjarige, terwijl de man verzoekt om een zorgregeling die hem meer contact met zijn dochter biedt.

De vrouw heeft bezwaar tegen de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, die volgens haar te snel gaat en niet in het belang van de minderjarige is. De man daarentegen stelt dat frequent contact met hem van groot belang is voor de hechting van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat er een slechte communicatie en wantrouwen tussen de ouders bestaat, wat de zorgregeling bemoeilijkt. Ondanks de problemen, heeft het hof geoordeeld dat de minderjarige oud genoeg is om bij de man te overnachten en dat een zorgregeling waarbij de minderjarige om de week van donderdag tot vrijdag en van vrijdag tot zondag bij de man verblijft, het meest in haar belang is.

Het hof heeft ook een haal- en brengregeling vastgesteld om spanningen tijdens de overdracht te verminderen. De verzoeken van de man om een vakantieregeling en een dwangsom zijn afgewezen, omdat de vrouw naar verwachting de zorgregeling zal naleven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de eerdere beschikking is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.256.474/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/645516 / FA RK 18/1973
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 maart 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat voorheen: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
advocaat thans: mr. A. Krim te Haarlem,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.C. Otten te Bussum.
Als belanghebbende is aangemerkt de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2018 (aangevuld bij herstelbeschikking van
31 oktober 2018) en 16 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 15 maart 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van
16 januari 2019.
2.2
De man heeft op 3 mei 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 11 juni 2019 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 september 2019 met bijlage, ingekomen op 26 september 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 1 oktober 2019 met bijlage, ingekomen op 2 oktober 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 3 oktober 2019, met bijlagen, ingekomen op dezelfde 7 oktober 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 8 oktober 2019, met bijlagen, ingekomen op 9 oktober 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 9 oktober 2019, met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 9 oktober 2019, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.6
Voorafgaand aan de zitting heeft de raad laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.7
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep beslist dat de hierboven vermelde op 9 oktober 2019 ingekomen stukken van de zijde van de man, zijnde producties 5 tot en met 9 alsmede een aanvullend verzoek in incidenteel appel, strekkende tot vaststelling van een vakantie- een feestdagenregeling, als in strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten, omdat de vrouw daartegen zowel bij journaalbericht van 9 oktober 2019 als ter zitting in hoger beroep bezwaar heeft gemaakt, en deze stukken zonder noodzaak slechts één dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De relatie is in december 2017 beëindigd. Tijdens de relatie is [in] 2017 in [geboorteplaats] [de minderjarige] geboren. De man heeft [de minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van 4 april 2018 is, voor zover hier van belang, in het kader van een provisionele voorziening een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld voor de duur van het geding in de bodemprocedure, inhoudende dat [de minderjarige] drie maal per week drie uur bij de man verblijft.
3.3
Tijdens de mondelinge behandeling in de bodemprocedure op 12 juli 2018 hebben partijen overeenstemming bereikt over een uitbreiding van genoemde zorgregeling, inhoudende dat de man [de minderjarige] drie maal per week vier uur bij zich heeft en dat hij [de minderjarige] vanaf haar eerste verjaardag driemaal per week gedurende zes uur bij zich heeft.
3.4
Partijen hebben het traject “Ouderschap Blijft” van Altra gevolgd, teneinde hun communicatie te verbeteren en overeenstemming te bereiken over de invulling van de definitieve (opbouw van de) zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] . Dit traject is voortijdig beëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op het inleidende verzoek van de man om een (definitieve) zorgregeling vast te stellen, een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vastgesteld, in die zin dat is bepaald dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
- in de periode tot 3 juni 2019: iedere vrijdag van 9.00 uur tot 19.00 uur en iedere zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur;
- in de periode vanaf 3 juni 2019 tot 2 september 2019: iedere vrijdag van 9.00 uur tot zaterdag 12.00 uur;
- in de periode vanaf 2 september 2019 tot 1 januari 2020: iedere vrijdag van 9.00 uur tot zaterdag 19.00 uur;
- met ingang van 1 januari 2020: iedere vrijdag van 9.00 uur tot zondag 10.00 uur.
Voorts is bepaald dat de feestdagen bij helfte zullen worden gedeeld. Het verzoek van de man om een vakantieregeling vast te stellen, is afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking en voor zover thans nog van belang, een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de man verblijft:
  • in de periode vanaf 23 september 2019 tot 1 april 2020: iedere vrijdag van 9.00 uur tot zaterdag 12.00 uur;
  • in de periode vanaf 1 april 2020 tot 1 september 2020: iedere vrijdag van 9.00 uur tot zaterdag 19.00 uur;
  • met ingang van 1 september 2020: de ene week van donderdag 9.00 uur tot vrijdag 19.00 uur en de andere week van vrijdag 9.00 uur tot zaterdag 19.00 uur.
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking en voor zover thans nog van belang, een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de man verblijft:
- met ingang van 1 januari 2020: de ene week van donderdag 8.00 uur tot zaterdag 19.00 uur en de andere week van donderdag 8.00 uur tot zondag 19.00 uur;
en voorts dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld.
De man verzoekt verder te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw de vastgestelde zorgregeling niet nakomt.
4.4
De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep het verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en in incidenteel hoger beroep
5.1
Partijen verschillen van mening over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Niet in geschil is dat de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] dient te worden uitgebreid, maar partijen twisten wel over de vraag op welke termijn en op welke wijze dat dient te gebeuren.
5.2
De vrouw heeft bezwaar tegen de door de rechtbank vastgestelde opbouw van de zorgregeling. De opbouw gaat gezien de leeftijd van [de minderjarige] te snel. Een overnachting kan voor haar tweede verjaardag nog niet aan de orde zijn. Bovendien is voor een goed verloop van een dergelijk uitgebreide zorgregeling gedegen communicatie tussen partijen noodzakelijk. Daarvan is geen sprake. Partijen waren op de goede weg door het volgen van het traject “Ouderschap Blijft” bij Altra. De man heeft dit traject beëindigd. Daarnaast heeft de vrouw geen vertrouwen in een goed verloop van een dergelijk uitgebreide zorgregeling. Zo heeft de man [de minderjarige] in het verleden al eens niet aan de vrouw willen teruggeven. De politie heeft er toen aan te pas moeten komen. De man heeft al eens gedreigd [de minderjarige] mee te nemen naar Marokko. Ook nu nog is de vrouw bang dat de man dit zal doen. De man dient eerst het vertrouwen van de vrouw terug te winnen. Daarnaast is in het verleden sprake geweest van bedreiging en geweld. De vrouw heeft psychologische hulp voor hetgeen zij is de relatie met de man heeft meegemaakt. Verder is de man ziek, waardoor hij niet goed in staat is voor [de minderjarige] te zorgen en daartoe familie inschakelt. Dat is niet de bedoeling van de zorgregeling. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling impliceert verder dat [de minderjarige] uiteindelijk ieder weekend bij de man zal zijn. De vrouw wil ook graag in het weekend vrije tijd met [de minderjarige] doorbrengen. Een co-ouderschapsregeling, zoals de man wenst, is niet in het belang van [de minderjarige] , gezien het onderlinge wantrouwen, de slechte verstandhouding en de slechte communicatie tussen partijen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om een vakantieregeling vast te stellen moet worden afgewezen, gezien de leeftijd van [de minderjarige] en de slechte verstandhouding tussen partijen. Wel dienen de feestdagen te worden verdeeld.
5.3
De man wenst dat wordt toegewerkt naar een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De man stelt zich op het standpunt dat veelvuldig contact tussen [de minderjarige] en hem voor de hechting van groot belang is. Het is juist dat de politie eenmaal bij een overdracht is ingeschakeld, maar de man heeft gemeend dat dit in het belang was van [de minderjarige] . De man heeft het traject bij Altra gestopt, omdat de vrouw weigerde afspraken te maken over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De vrouw kapt alle mogelijkheden tot overleg af. Partijen zijn op doorverwijzing van Veilig Thuis in gesprek gegaan bij het Ouder en Kind-Team (OKT). Ook hier wilde de vrouw geen afspraken maken over de verdeling van de feestdagen. De man stelt dat partijen wel degelijk goed kunnen communiceren, behalve over de uitvoering van de zorgregeling. Dit mag echter geen reden zijn tot beperking van de zorgregeling. De man is inmiddels beter verklaard. Zijn (poliklinische) behandelingen staan het contact met [de minderjarige] niet in de weg. De man werkt op dit moment niet. Mocht hij weer gaan werken, dan is hij van donderdag tot en met zondag vrij. De man meent dat de wisselmomenten in de zorgregeling onnodige spanning geven. In de door de man voorgestelde zorgregeling en de opbouw ervan worden de fysieke contactmomenten tussen partijen verminderd, hetgeen rust zal brengen tussen partijen.
5.4
Aan het hof ligt ter beoordeling voor welke zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht. Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat sprake is van een slechte verstandhouding tussen partijen. Partijen communiceren niet goed met elkaar en er is sprake van wederzijds wantrouwen. Gemaakte afspraken over de (uitvoering van de) zorgregeling worden niet altijd goed nagekomen en partijen leggen de oorzaak daarvan bij de ander. Ook verschillen partijen van visie over de invulling van de zorg en opvoeding, bijvoorbeeld over het wel of niet vaccineren van [de minderjarige] . Door hun onderlinge strijd lukt het partijen niet om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Er zijn inmiddels hevige spanningen en conflicten ontstaan, ook in het bijzijn van [de minderjarige] . Partijen zijn na diverse meldingen bij de politie over conflicten rondom de overdracht van [de minderjarige] aangemeld bij Veilig Thuis. Er is hulpverlening van het Ouder Kind-Team ingezet om de ouders te helpen bij het maken van afspraken over [de minderjarige] en om hun communicatie te verbeteren. Dit heeft echter geen verbetering in de situatie gebracht en, evenals het traject bij Altra, is ook dit traject voortijdig beëindigd. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat inmiddels hulpverlening van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) is betrokken.
Hoewel de ouders beiden het beste voor [de minderjarige] wensen, lijken zij zich onvoldoende te realiseren welke gevolgen hun strijd voor [de minderjarige] heeft en wat dit voor haar ontwikkeling betekent. [de minderjarige] is de afgelopen jaren belast door de slechte communicatie en de gespannen verhouding tussen de ouders. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] zorgelijke kindsignalen begint te laten zien. Zo slaapt [de minderjarige] niet goed en heeft zij driftbuien. Een co-ouderschapsregeling, zoals de man voor ogen staat, acht het hof, gelet op de slechte verstandhouding en de geringe communicatie tussen partijen, op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] . De daarvoor noodzakelijke basis ontbreekt. Wel acht het hof het gezien de jonge leeftijd van [de minderjarige] in haar belang dat zij frequent contact heeft met de man, zodat zij in staat wordt gesteld zich aan de man te (blijven) hechten. Niet meer staat ter discussie dat [de minderjarige] inmiddels oud genoeg is om bij de man te overnachten. Ten tijde van de zitting in hoger beroep heeft de vrouw ook verklaard dat zij daar thans mee instemt. Verder heeft de man ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij niet meer ziek en nog slechts poliklinisch wordt behandeld. Het hof gaat er dan ook van uit dat de gezondheidssituatie van de man niet aan de uitvoering van een zorgregeling in de weg staat.
5.5
Rekening houdend met de werkdagen van de man en de wens van de vrouw om ook in het weekend vrije tijd met [de minderjarige] door te kunnen brengen, is het hof van oordeel dat een zorgregeling waarbij [de minderjarige] de ene week van donderdagochtend tot vrijdag 19.00 uur en de andere week van vrijdagochtend tot zondag 19.00 uur bij de man verblijft het meest in het belang is van [de minderjarige] .
5.6
Het hof zal daarnaast ook een haal- en brengregeling vaststellen, aangezien de overdrachtsmomenten voor veel spanningen en conflicten zorgen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw op wisselende adressen werkzaam is, waardoor de man [de minderjarige] regelmatig op een ander adres zou moeten ophalen. Dit zorgt voor onrust en geeft een voedingsbodem voor discussie, hetgeen niet in het belang is van [de minderjarige] . Het hof zal daarom bepalen dat de vrouw [de minderjarige] voor aanvang van haar werk naar de man brengt. De man brengt [de minderjarige] weer terug naar de vrouw.
5.7
Ten aanzien van de door de man in incidenteel hoger beroep verzochte feestdagen- en vakantieregeling overweegt het hof als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de feestdagen bij helfte moeten worden verdeeld, zoals de rechtbank ook heeft bepaald. Een vakantieregeling acht het hof gezien de leeftijd van [de minderjarige] nog niet aan de orde. Daarbij gaat het hof ervan uit dat partijen, die beiden aangeven hun communicatie te willen verbeteren, hierover te zijner tijd, al dan niet met behulp van de gezinsmanager van JBRA, afspraken zullen kunnen maken.
5.8
Voor het opleggen van een dwangsom zoals de man heeft verzocht, ziet het hof geen aanleiding nu er geen aanwijzingen zijn dat de vrouw de thans te bepalen regeling niet zal nakomen. Bovendien is ter zitting in hoger beroep gebleken dat inmiddels hulpverlening van JBRA is betrokken. Het hof gaat er dan ook van uit dat JBRA op de naleving van de zorgregeling zal toezien. Het hof zal het verzoek om aan de zorgregeling een dwangsom te verbinden, afwijzen.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en in incidenteel hoger beroep:
bepaalt met ingang van heden, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, dat [de minderjarige] bij de man verblijft eenmaal per veertien dagen van donderdagochtend tot vrijdag 19.00 uur, alsmede eenmaal per veertien dagen van vrijdagochtend tot zondag 19.00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige] voor aanvang van haar werk, maar niet later dan 09.00 uur, naar de man brengt en de man [de minderjarige] terugbrengt naar de vrouw;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.T. Hoogland en
mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin als griffier en is op
3 maart 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.