ECLI:NL:GHAMS:2020:682

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
7 maart 2020
Zaaknummer
23-002276-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het verzenden van beledigende en bedreigende tweets met gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van de aangever

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor het verzenden van beledigende en bedreigende tweets aan een benadeelde partij in de periode van 20 september 2017 tot en met 3 november 2017. De tweets bevatten bedreigingen en beledigingen die de aangever in zijn eer en goede naam hebben aangetast, wat heeft geleid tot gevoelens van angst en de noodzaak om aangifte te doen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en is tot een deels andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte heeft in hoger beroep volhard in zijn ontkenning en heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de tweets voldoende bedreigend en beledigend waren om tot een veroordeling te komen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met een voorwaardelijk gedeelte van 50 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte €1.500,00 moet betalen, bestaande uit €500,00 aan materiële schade en €1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002276-19
datum uitspraak: 6 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-252393-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 3 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, eenmaal en/of meermalen [benadeelde] (schriftelijk) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op twitter de volgende berichten, gericht aan die [benadeelde], te plaatsen: - "Vieze heaumeau. Als ik dat kadet zie lopen dan sla ik hem zo hoog de regenboog in dat ie van narigheid geen 1 lul meer in zijn bek kan nemen", en/of
- "Al die gore piercings met een waterpomptang uit zijn harses rukken. Meeslepen naar de Dam. Met zijn jolybody hobbelend over de kinderkopjes", en/of
- "Maar wat die regenboogstokkesabbelaar niet weet, dat is dat ik hem vaak tegenkom op de [plek]! dat wordt lachen hahahahaha", en/of
- "Regenboog stokkeslobberaar [naam] er kijken kindere mee op twit haal je deze tweet weg anders stuur ik de imam van MokeeBadr op je af", en/of
- "Met je paarse lippen [naam]! mooi is als je er een paar blauwe ogen bij komme hahahahaha dat kan je schminken maar dat kan ook anders";
2. hij in of omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 3 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk eenmaal en/of meermalen [benadeelde], in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding, heeft beledigd, door op twitter de volgende berichten, gericht aan die [benadeelde], te plaatsen:
- "Ik snap die moeslims wel hoor dat ze die heaumeaus bashen, het zijn vieze nsb kutjes. Tenminste die [naam] dan met die blauwe lippen", en/of
- "Regenboog stokkeslobberaar [naam] er kijken kindere mee op twit haal je deze tweet weg anders stuur ik de imam van MokeeBadr op je af", en/of
- "Je bent zelf hartstikkegek met die kluif in je bakkes stuk nageboorte! Hahahaha......", en/of
- "Een amterdammer! Die vuil vieze prostaatkietelaar van [naam] (doe effe zo anders weet je het wel) Die regenboogstokkeslobberaar hahhaa"
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een deels andere bewezenverklaring en andere kwalificatie komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van hetgeen onder 1 en 2 ten laste is gelegd en heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd:
i. i) de twitterberichten die ten laste zijn gelegd zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen voor bedreiging, omdat de berichten niet van dien aard waren dat bij de aangever redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, en:
ii) niet vastgesteld kan worden dat de twitterberichten van de verdachte gericht waren tot de aangever. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de twitterberichten weliswaar ‘smakeloos’ waren, maar niet dusdanig waren geformuleerd dat de twitterberichten in strafrechtelijke zin een beledigend karakter hadden.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
i.
i) bedreiging (feit 1)
Voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat degene die wordt bedreigd ook daadwerkelijk op de hoogte is van de bedreiging. Bovendien moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gebeurd dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Het gaat erom dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees zou kunnen opwekken. Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van de eerste twee gedachtestreepjes, in combinatie met het derde gedachtestreepje, van de tenlastelegging aan deze vereisten voldaan. Het betoog van de raadsman, dat het bericht bij de aangever niet de redelijke vrees zou kunnen opwekken dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, volgt het hof niet. De woorden “als ik dat kadet zie lopen dan sla ik hem zo hoog de regenboog in dat ie van narigheid geen 1 lul meer in zijn bek kan nemen", en "al die gore piercings met een waterpomptang uit zijn harses rukken” zijn naar het oordeel van het hof zonder meer bedreigend van aard en kunnen in het algemeen de redelijke vrees opwekken dat de bedreigde zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte in een van zijn twitterberichten te kennen heeft gegeven dat hij de aangever ‘vaak tegenkomt op de [plek]’ (
het hof begrijpt: de [plek]), een plek waar de aangever daadwerkelijk geregeld liep. Nu de aangever in zijn aangifte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde en gelet op het hiervoor overwogene, is het hof van oordeel dat de bedreigende berichten zoals de verdachte die heeft getwitterd van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden hebben plaatsgevonden dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel kon bekomen.
ii) belediging (feit 2)
De door verdachte geplaatste berichten met de teksten “het zijn vieze nsb kutjes”, “Regenboog stokkeslobberaar”, “Je bent zelf hartstikke gek met die kluif in je bakkes stuk nageboorte” en “Die vuil vieze prostaatkietelaar van [naam]”" zijn ten laste gelegd als belediging van de aangever in de zin van artikel 266 Sr. Het hof overweegt als volgt.
Er is sprake van belediging wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. De verdachte heeft de ten laste gelegde berichten middels Twitter verzonden, waarbij de aangever in drie van de vier ten laste gelegde twitterberichten met zijn twitternaam wordt genoemd. Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is door het toezenden of aanbieden van een geschrift aan het slachtoffer. Het twitteren, of in dit geval, het noemen van de twitternaam van de aangever dan wel het reageren op een bericht van de aangever, kan volgens vaste jurisprudentie als een aan iemand toegezonden of aangeboden geschrift worden gezien. Vereist is verder dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het beledigen en op de persoon van de beledigde.
De ten laste gelegde uitlatingen van de verdachte kunnen, op zichzelf en in de context van de verzonden berichten, zonder nadere uitleg als beledigend worden gezien, waar bovendien een discriminatoir element bij komt. Het hof is eveneens van oordeel dat sprake is van opzet op de belediging van de aangever. Bovendien heeft de verdachte door het in de openbaarheid plaatsen van de berichten op het social mediaplatform Twitter aanvaard dat deze berichten de aangever zouden bereiken en ook dat een groot, niet door aangever gekozen publiek kennis zou nemen van deze berichten. Daarmee heeft verdachte minst genomen de voorwaardelijke opzet gehad dat de aangever hierdoor in zijn eer en goede naam zou worden aangerand.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 20 september 2017 tot en met 3 november 2017 in Nederland meermalen [benadeelde] schriftelijk heeft bedreigd met zware mishandeling, door op twitter de volgende berichten, gericht aan die [benadeelde], te plaatsen:
- "Vieze heaumeau. Als ik dat kadet zie lopen dan sla ik hem zo hoog de regenboog in dat ie van narigheid geen 1 lul meer in zijn bek kan nemen", en;
- "Al die gore piercings met een waterpomptang uit zijn harses rukken. Meeslepen naar de Dam. Met zijn jolobody hobbelend over de kinderkopjes", en;
- "Maar wat die regenboogstokkesabbelaar niet weet, dat is dat ik hem vaak tegenkom op de [plek]! dat wordt lachen hahahahahahaha".
2. hij in de periode van 20 september 2017 tot en met 3 november 2017 in Nederland, opzettelijk meermalen [benadeelde], in het openbaar bij geschrift heeft beledigd door op twitter de volgende berichten, gericht aan die [benadeelde], te plaatsen:
- "Ik snap die moeslims wel hoor dat ze die heaumeaus bashen, het zijn vieze nsb kutjes. Tenminste die [naam] dan met die blauwe lippen", en
- "Regenboog stokkeslobberaar [naam] er kijken kindere mee op twit haal je deze tweet weg anders stuur ik de imam van MoskeeBadr op je af", en
- "Je bent zelf hartstikkegek met die kluif in je bakkes stuk nageboorte! Hahahaha......", en
- "Een amsterdammer! Die vuil vieze prostaatkietelaar van [naam] (doe effe zo anders weet je het wel) Die regenboogstokkeslobberaar hahhaa".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft, volgens de uitspraak opgenomen in het proces-verbaal ter terechtzitting, de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat aan het voorwaardelijke gedeelte een proeftijd van twee jaren wordt verbonden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging door via Twitter berichten te sturen met daarin de (twitter) naam van de aangever of in reactie op de aangever. Deze berichten bevatten beledigende of bedreigende teksten. Door aldus te handelen heeft de verdachte gevoelens van angst bij de aangever veroorzaakt op een zodanige wijze dat hij zich genoodzaakt zag aangifte te doen. De bedreigende berichten hebben, gelet op de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding, een grote impact gehad op het persoonlijke leven van de aangever. De berichten hebben de aangever in zijn eer en goede naam aangetast.
Het hof neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij niet heeft nagedacht over de consequenties van zijn berichten voor het leven van de aangever. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte, nadat zijn twitteraccount was geblokkeerd, is blijven volharden in het twitteren van bedreigende en beledigende teksten door andere twitteraccounts te gebruiken.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en zijn weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor zowel een (enkele) belediging als voor een (enkele) bedreiging worden geldboetes als uitgangspunt genoemd. Het hof weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij gedurende een langere periode (meerdere) beledigende en bedreigende berichten heeft verzonden en, ondanks dat hij ter terechtzitting spijt heeft betuigd, niet lijkt te zijn doordrongen van de laakbaarheid van zijn handelen.
Bovendien heeft de verdachte zijn bedreigingen en beledigingen geuit via verschillende sociale media accounts met verzonnen namen, waardoor de verdachte steeds anoniem bleef voor de aangever. Alles samengenomen zal het hof een andere straf opleggen dan de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt nemen, te weten een taakstraf.
Als stok achter de deur dan wel steun in de rug zal het hof een deel van deze taakstraf in voorwaardelijke vorm opleggen om de verdachte er van te weerhouden om in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.109,85, bestaande uit € 4.109,85 aan materiele schade en
€ 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00, bestaande uit € 1.000,00 aan materiele schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen op de wijze zoals de politierechter dat heeft gedaan en dat ter zake daarvan de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de vergoeding van de materiele schade te matigen tot een bedrag van € 500,00 en de benadeelde partij ter zake de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de causaliteit tussen de schade en het ten laste gelegde feit niet vastgesteld kan worden, in die zin dat niet vastgesteld kan worden dat de gehele schade voor rekening van de verdachte moet komen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiele schade:
Gelet op de stelling van de benadeelde partij omtrent het optreden en de omvang van de materiele schade, waar namens de verdachte voor een deel van de vordering van € 500,00 niet is betwist, ligt dit deel van de vordering (groot € 500,00) voor toewijzing gereed. Voor het overige deel van de materiele schade (groot € 3.609,85) overweegt het hof dat uit de stukken en uit de ter terechtzitting gegeven toelichting niet is komen vast te staan dat de onderbouwing (te weten bankafschriften met betalingen aan een beautysalon, waarbij geen sprake is van een repeterende maandelijkse betaling) ziet op de opgevoerde kosten voor de sportschool. Aldus is een nadere onderbouwing nodig. Bij die stand van zaken kan de benadeelde partij niet worden ontvangen voor dit deel van de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Verder heeft de benadeelde partij voldoende bewijs geleverd dat ten gevolge van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde immateriële schade is geleden. De benadeelde partij is door het handelen van de verdachte in zijn eer en goede naam geschaad. Bij de begroting van immateriële schade is de rechter niet gebonden aan de regels aangaande stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op
€ 1.000,00.
Het hof heeft daarbij gelet op:
  • de ingrijpende aard van de inbreuk en daarbij de gevoelens van onveiligheid van de benadeelde partij;
  • het gegeven dat de bewezenverklaarde feiten diep hebben ingegrepen in het leven van de benadeelde partij;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Bij die stand van zaken zal het hof het resterende deel van de gevorderde immateriële schade (groot
€ 4.000,00) worden afgewezen.
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van die schade (groot € 1.000,00) gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ingetreden. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)bestaande uit
€ 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
25(
vijfentwintig)
dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
4 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.W. Groenendijk, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid
van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 maart 2020.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.