In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het niet naleven van een gebiedsverbod dat was opgelegd door de burgemeester van Amsterdam. De tenlastelegging betrof het opzettelijk niet voldoen aan een wettelijk voorschrift, namelijk het bevel om zich uit een overlastgebied te verwijderen. De verdachte had op 7 mei 2019 om 07:45 uur in Amsterdam dit bevel genegeerd.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 februari 2020 heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier dagen geëist, terwijl de politierechter in eerste aanleg een geldboete van 200 euro had opgelegd. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd. Het hof heeft daarbij de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan in overweging genomen.
Het hof heeft besloten om de eerder opgelegde geldboete in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van één jaar. Dit betekent dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de rechters de zaak grondig hebben geëvalueerd en de belangen van de verdachte en de openbare orde in overweging hebben genomen.