ECLI:NL:GHAMS:2020:672

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
200.259.015/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over oneigenlijke druk op schuldenaar

In deze zaak gaat het om een klacht tegen twee gerechtsdeurwaarders die op 8 september 2017 een brief hebben gestuurd aan de schuldenaar [X] en zijn bewindvoerder [bewindvoerder]. In deze brief werd de schuldenaar gesommeerd om een bedrag van € 1963,37 te betalen, met de dreiging dat hij door de politie in gijzeling genomen kon worden. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft deze klacht op 9 april 2019 gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarders berispt. De gerechtsdeurwaarders hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betogen dat de brief niet bedreigend was en dat de maatregel van berisping te zwaar was. Tijdens de behandeling van de zaak op 19 december 2019 was de klager niet aanwezig, maar had hij wel een schriftelijke uiteenzetting gestuurd. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld en heeft de inhoud van de brief beoordeeld. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarders inderdaad oneigenlijke druk hebben uitgeoefend op de schuldenaar door de dreiging van gijzeling te uiten, wat niet door hen kon worden uitgevoerd zonder toestemming van de kantonrechter. Het hof heeft de maatregel van berisping omgezet in een waarschuwing, omdat de gerechtsdeurwaarders voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de brief niet de juiste formulering had en dat dit een administratieve fout was. De beslissing van de kamer is bevestigd, met uitzondering van de opgelegde maatregel.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.259.015/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/635671 DW RK 17/939
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 3 maart 2020
inzake

1.[ gerechtsdeurwaarder 1] ,

2. [gerechtsdeurwaarder 2] ,
gerechtsdeurwaarders te [plaats] ,
appellanten,
tegen
[bewindvoerder] (hierna: [bewindvoerder] ), in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[X] (hierna: [X] ),
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: de gerechtsdeurwaarders) hebben op 6 mei 2019 een beroepschrift
– met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 9 april 2019. De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) van 15 september 2017 gegrond verklaard en (het hof begrijpt:) de beide gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping opgelegd
.
1.2.
Klager heeft op 7 juni 2019 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2019. De gerechtsdeurwaarders zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Klager is niet verschenen, hetgeen hij vooraf per e-mailbericht van 18 december 2019 aan het hof heeft medegedeeld. De voorzitter heeft ter zitting een korte samenvatting gegeven van de nadere schriftelijke uiteenzetting die klager in het mailbericht van 18 december 2019 heeft gegeven.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarders zijn belast met de incassering van een tweetal vorderingen van het Centraal Justitieel Incassobureau op [X] , te weten een verkeersboete en een geldboete.
3.2.2.
Bij brief van 8 september 2017 van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is aan [bewindvoerder] en [X] het volgende bericht:
“Geachte heer [X] ,
WijSOMMERENu daarom om uiterlijk13 september 2017het totaal-verschuldigde van €1963,37exclusief eventuele reeds gemaakte executiekosten en p.m.-posten, te betalen, of om uiterlijk13 september 2017eenacceptabele betalingsregelingte treffen.
Tevens wijzen wij er op dat u het risico loopt door de POLITIE IN GIJZELING te worden genomen in verband met bovenstaande schuld!
U gelieve van het bovenstaande goede nota te nemen!”

4.Standpunt van klager

Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarders met de brief van 8 september 2017 misleidende en onjuiste informatie verstrekken en op die wijze onterechte druk uitoefenen op [X] .

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

5.1.
De gerechtsdeurwaarders hebben in eerste aanleg bij de kamer het standpunt ingenomen dat de gewraakte mededeling niet bedreigend van aard is en slechts moet worden gezien als een waarschuwing over wat er kan gebeuren als de schuldenaar, in dit geval [X] , niet betaalt.
5.2.
In hoger beroep hebben de gerechtsdeurwaarders erkend dat de brief van 8 september 2017 niet duidelijk is en gebreken vertoont. Volgens de gerechtsdeurwaarders is dit te wijten aan het feit dat een medewerker van hun kantoor die de brief heeft opgesteld, een aantal passages heeft weggelaten die in het oorspronkelijke (standaard)document wel worden vermeld. Dit oorspronkelijke document, overgelegd als productie 2 bij het beroepschrift, luidt als volgt:
“In opgemelde za(a)k(en) ontvangen wij maandelijks slechts zeer kleine betalingen die afgelost worden op Uw schuld. Deze bedragen zijn zelfs zo laag dat uw schuld niet binnen een acceptabele termijn voldaan kan worden.
WijSOMMERENu daarom om uiterlijk (…) het totaal-verschuldigde van € (…), exclusief eventuele reeds gemaakte executiekosten en p.m.-posten, te betalen, of om uiterlijk (…) eenacceptabele betalingsregelingte treffen.
Indien u binnen deze termijn niet betaalt of contact voor een betalingsregeling met ons opneemt, dan loopt U het risico dat wijverdere beslagmaatregelennemen, waaronderbeslag op Uw inboedel!
Tevens wijzen wij er op dat u het risico loopt door de POLITIE IN GIJZELING te worden genomen in verband met bovenstaande schuld!
U gelieve van het bovenstaande goede nota te nemen !”
5.3.
Verder hebben de gerechtsdeurwaarders hun brief na de uitspraak van de kamer aangepast, hoewel zij zich niet kunnen vinden in het oordeel van de kamer dat in de betreffende brief melding had moeten worden gemaakt van het wettelijk vereiste ‘verlof van de kantonrechter voor het tenuitvoerleggen van gijzeling’.
5.4.
De gerechtsdeurwaarders concluderen dat de opgelegde maatregel van berisping te zwaar en onevenredig is. Van belang is daarbij nog, aldus de gerechtsdeurwaarders, dat tegen hen nog nooit een klacht is ingediend wegens het uitoefenen van oneigenlijke druk. Bovendien hebben de gerechtsdeurwaarders ook nimmer een maatregel opgelegd gekregen.

6.Beoordeling

6.1.
Artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels voor gerechtsdeurwaarders luidt als volgt:
De gerechtsdeurwaarder oefent geen druk uit door het aankondigen van maatregelen, welke hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen.
6.2.
Gerechtsdeurwaarders mogen alleen maatregelen aankondigen die zij op dat moment daadwerkelijk kunnen nemen. De maatregel van gijzeling is een maatregel die enkel door een Officier van Justitie en dus niet door een gerechtsdeurwaarder kan worden genomen. Daar komt bij dat rond 8 september 2017 voor de Officier van Justitie niet eens de mogelijkheid bestond om deze maatregel daadwerkelijk toe te passen. Daarvoor was immers verlof van een kantonrechter nodig, zoals de kamer in duidelijke bewoordingen heeft uiteengezet in de bestreden beslissing onder 4.4. De kantonrechter had in deze zaak geen vordering tot gijzeling toegewezen. Klager maakt de gerechtsdeurwaarders dan ook terecht het verwijt dat zij met de brief van 8 september 2017, meer in het bijzonder de zinsnede over het risico door de politie in gijzeling te kunnen worden genomen, oneigenlijke druk hebben uitgeoefend op [X] . Het hof acht de klacht derhalve, zoals ook de kamer heeft beslist, gegrond.
Conclusie en maatregel
6.3.
In hoger beroep is door de gerechtsdeurwaarders voldoende aannemelijk gemaakt dat de standaardbrief die de gerechtsdeurwaarders op kantoor hanteerden in geval van niet-betaling door een debiteur een andere inleiding had en duidelijker is dan de brief die in dit geval naar [X] is gestuurd. Het hof acht ook voldoende aannemelijk dat de desbetreffende alinea per abuis is weggevallen in de brief aan [X] . Hoewel ook de standaardbrief het hiervoor bedoelde onjuiste dreigement bevat, ziet het hof in een en ander toch aanleiding om de gerechtsdeurwaarders een lichtere maatregel op te leggen dan de kamer heeft gedaan. Dit betekent dat het hof niet de maatregel van berisping, maar de maatregel van waarschuwing aan beide gerechtsdeurwaarders zal opleggen.
6.4.
Gezien het voorgaande zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen, met uitzondering van de maatregel.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Kostenveroordeling
6.6.
In verband met de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet per 1 januari 2018 heeft dit hof per die datum de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782).
6.7.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 43a lid 1 Gdw jo. 47 Gdw jo. van de richtlijn kan het hof de gerechtsdeurwaarder veroordelen in de kosten van klager en (een deel van) de kosten van de behandeling van de zaak bij het hof, indien een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd.
6.8.
Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere redenen zijn om dat niet te doen. Dat betekent dat als aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel is opgelegd, het hof in beginsel een kostenveroordeling oplegt, ook in het geval de klager daarom niet heeft gevraagd (dus ook ambtshalve). Het hof kan echter uit eigen beweging en/of op verzoek van de gerechtsdeurwaarder afzien van een kostenveroordeling of een lagere kostenveroordeling opleggen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
6.9.
Het hof ziet in het onderhavige geval aanleiding om af te zien van het opleggen van een kostenveroordeling. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarders leidt tot het opleggen van een minder zware maatregel. Het hof acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarders de kosten van klager en de kosten van het hoger beroep zouden moeten vergoeden.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing waar het betreft de opgelegde maatregel;
en in zoverre opnieuw beslissende:
- legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van waarschuwing op;
- bevestigt de beslissing van de kamer voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020 door de rolraadsheer.