ECLI:NL:GHAMS:2020:649

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
200.259.652/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over recht op bonus en winsteis in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], een voormalig werknemer van Sanoma Media Netherlands B.V., en zijn werkgever over het recht op een bonus over het jaar 2015. [appellant] was in dienst als directeur bij Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland en had eerder gewerkt voor Sanoma Media Russia & CEE B.V. en Sanoma Magazines International B.V. In zijn arbeidsovereenkomst was opgenomen dat hij recht had op een bonusregeling, maar Sanoma heeft in 2015 een 'threshold' ingesteld, wat betekende dat er geen bonus werd uitgekeerd als de minimale groepswinst niet werd behaald. Deze threshold werd niet gehaald, waardoor [appellant] geen bonus ontving.

[appellant] heeft in eerste aanleg betaling van de bonus geëist, maar de kantonrechter heeft zijn vorderingen afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat Sanoma het recht had om een threshold in te voeren en dat [appellant] niet kon aantonen dat er met hem een afwijkende regeling was overeengekomen. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, waarin hij betoogde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de threshold op hem van toepassing was en dat de bonusregeling niet eenzijdig was gewijzigd.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de bonusregeling voor [appellant] gelijk was aan die van andere bestuurders en dat hij niet kon aantonen dat hij recht had op een bonus ondanks de niet behaalde threshold. Het hof heeft [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.259.652/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 6768474 \ CV EXPL 18-2356
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 maart 2020 (bij vervroeging)
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P. van Riessen te Amsterdam,
tegen
SANOMA MEDIA NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N.A. de Leeuw te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Sanoma genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 24 januari 2019, hersteld bij exploot van 8 april 2019, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 24 oktober 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Sanoma als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 januari 2020 doen bepleiten, [appellant] door mr. Van Riessen, voornoemd en Sanoma door mr. I.N.E.M. van Dongen, advocaat te Alphen aan den Rijn, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - Sanoma alsnog zal veroordelen tot hetgeen in eerste aanleg was gevorderd, met veroordeling van Sanoma in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten, en Sanoma zal veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van de door hem betaalde proceskosten in eerste aanleg.
Sanoma heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Sanoma heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] is op 1 maart 1997 als chief financial officer in dienst getreden van de besloten vennootschap Sanoma Media Russia & CEE B.V.
2.2
Op 1 januari 2003 is [appellant] als financial officer in dienst getreden van de besloten vennootschap Sanoma Magazines International B.V. In de arbeidsovereenkomst van 1 januari 2003 staat:
artikel 2 lid 4: ‘(...)
The Employee is eligible annually for the Incentive scheme. The
maximum incentive that can be awarded amounts to 25% of the annual salary (...) based on predefined criteria’.
(...)
artikel 9 lid 2: ‘
Future changes of a general nature to the “Regulation of Employment
Conditions for Employees in Hay 50 or higher” will be applicable to this Contract.’.
2.3.
Per 1 januari 2013 is een reorganisatie doorgevoerd, waarbij de functie van [appellant] is vervallen. Met ingang van die datum is [appellant] de functie van directeur bij Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland (hierna: het Pensioenfonds) gaan vervullen. [appellant] was sinds 1 februari 2012 in dienst bij de besloten vennootschap Sanoma Media Russia & CEE B.V., de rechtsopvolger van Sanoma Magazines International B.V. , die hem detacheerde bij het Pensioenfonds. In dat kader is tussen Sanoma Media Russia & CEE B.V., het Pensioenfonds en [appellant] op 5 februari 2013 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer het volgende is opgenomen:
‘3. Vanaf 1 januari 2013 zal werknemer (…) in dienst treden bij de Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland, alwaar werknemer de functie van directeur Pensioenfonds zal uitoefenen.
4. Werknemer zal gedurende de periode dat hij werkzaam is als directeur van het
Pensioenfonds aanspraak houden op het salaris, vakantietoeslag, alsmede zijn overige
secundaire arbeidsvoorwaarden (emolumenten) waarop hij aanspraak zou hebben gehad als hij in dienst van SMR & Cee zou zijn gebleven.
5. Partijen gaan er daarbij van uit dat deze bijzondere arbeidsvoorwaarden in ieder geval bestaan uit: (…) een bonusregeling van maximaal 35% over het vaste salaris volgens de voor bestuurders van ondersteunende afdelingen gangbare bonusregeling.’
2.4
Bij brief van 18 februari 2013 heeft Sanoma Media Russia & CEE B.V. onder meer het volgende aan [appellant] meegedeeld:

Bonus Incentive regeling 2012
De hoogte van de bonus zal naar rato van het aantal gewerkte maanden worden vastgesteld. Uitbetaling vindt plaats nadat aan het einde van het jaar de targetbeoordeling heeft plaatsgevonden. Uiterlijk zal de uitbetaling plaatsvinden in maart 2013. Alle regelingen en voorzieningen conform de afspraken zoals benoemd in de vaststellingsovereenkomst en voortvloeiend uit het dienstverband met Sanoma Media Russia & CEE worden met ingang van je datum in dienst bij Sanoma Media Netherlands B.V. voortgezet.
2.5
Over 2013 en 2014 heeft [appellant] als directeur van het Pensioenfonds vergelijkbare bonussen gekregen als in voorgaande jaren. De werkwijze voor toekenning van de bonus was dat [appellant] een targetformulier invulde met een voorstel voor zijn targets. [A] of [B] (als bestuursvoorzitters van het Pensioenfonds) stemden daar vervolgens mee in en beoordeelden aan het eind van het jaar in hoeverre de targets waren gehaald, waarna de bonus werd vastgesteld.
2.6
Partijen hebben op 29 juni 2015 een beëindigingsovereenkomst gesloten. Ingevolge deze overeenkomst is het dienstverband tussen partijen met wederzijds goedvinden geëindigd met ingang van 1 januari 2016. In de beëindigingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

3. Werknemer behoudt tot de einddatum aanspraak op salaris, vakantietoeslag alsmede alle overige gebruikelijke emolumenten waarop hij thans uit hoofde van de arbeidsovereenkomst aanspraak kan maken, tenzij in het navolgende uitdrukkelijk anders is bepaald.
(…)
8. Werknemer behoudt berekend tot einddatum dienstverband overeenkomstig de daarvoor geldende bonus regeling recht op een bonus over 2015. De financiële targets worden pro rato berekend per datum vrijstelling van werk, de overige individuele targets worden beoordeeld op wel/niet bereikt. Deze realisatie van de bonus 2015 zal in februari 2016 worden vastgesteld overeenkomstig de bestaande bonusvoorwaarden.’
2.7
In 2014 heeft de CEO & President van de Sanoma Group in opdracht van de
aandeelhouders van Sanoma besloten om vanaf 2015 een concern ‘threshold’ op te nemen in de bonusregeling, welke regeling inmiddels (sinds omstreeks 2013) STI-regeling (Short Term Incentive-regeling) werd genoemd. Het invoeren van de threshold hield in dat de bonusgerechtigde medewerkers geen bonus over 2015 kregen uitgekeerd indien niet de minimale EBIT (Earnings Before Interest and Taxes) van Sanoma Group zouden worden behaald. Voor 2015 is deze threshold gesteld op 93 miljoen euro. De informatie over deze bonusregeling en het bijbehorende targetformulier zijn op het HR-Portal van Sanoma geplaatst.
2.8
[appellant] heeft ten behoeve van het vaststellen van zijn bonus over 2015 een oud model (model 2014) targetformulier gebruikt, waarbij hij het jaartal 2014 heeft gewijzigd in 2015.
2.9
Bij brief van 12 december 2015 heeft [C] , CEO van Sanoma, aan [appellant] medegedeeld dat geen bonus over 2015 zal worden uitgekeerd omdat Sanoma Group de threshold niet heeft behaald.
2.1
Sanoma Media Netherlands B.V. heeft wel haar financiële targets over 2015 behaald.
2.11.
[appellant] heeft Sanoma gesommeerd hem alsnog een bonus uit te keren, maar dit heeft Sanoma niet gedaan.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg betaling verzocht van het netto equivalent van de bonus over 2015 van € 46.281,87, alsmede het netto equivalent van de wettelijke verhoging over dat bedrag van € 23.140,98, alsmede de wettelijke rente over beide bedragen en veroordeling van Sanoma in de proceskosten. Sanoma heeft zich tegen de vorderingen verzet.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en daartoe, kort samengevat overwogen dat het Sanoma vrijstond voor 2015 een threshold toe te passen, welke threshold vervolgens niet werd gehaald, met als gevolg dat geen van de werknemers in Hay-schaal 50 over het jaar 2015 een bonus heeft ontvangen, en zulks ook geldt voor [appellant] , nu niet gebleken is dat met hem individueel een afwijkende regeling is overeengekomen.
3.3
Tegen deze afwijzing en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen keert [appellant] zich en voert daartoe vier grieven aan. Grief 1 heeft betrekking op de rechtsoverweging van de kantonrechter dat niet in geschil is dat op 1 januari 2003 voor [appellant] de bonusregeling is gaan gelden zoals die gold voor alle andere werknemers in de hogere managementslagen bij Sanoma (Hay 50 of hoger)’. De grief faalt omdat hetgeen de kantonrechter heeft overwogen, juist is.
3.4
Met grief 2 betoogt [appellant] dat de STI-regeling met de threshold op hem niet van toepassing was, omdat deze niet met hem is overeengekomen en hij die regeling ook niet kende en niet hoefde te kennen. Met grief 3 stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte zijn stelling heeft verworpen dat Sanoma de bonusregeling niet eenzijdig had mogen wijzigen. Met grief 4 klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan de beslissende betekenis van het door partijen ondertekende bonusformulier over 2015. Deze drie grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij stellen in wezen de vraag of Sanoma, met een beroep op het niet halen van de voor 2015 ingevoerde threshold, aan [appellant] uitbetaling van de bonus over 2015 mocht onthouden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.5.1
In zijn toelichting op grief 2 voert [appellant] onder andere aan dat de kantonrechter te veel waarde heeft toegekend aan de in de vaststellingsovereenkomsten uit 2013 (ov. 2.3) en 2015 (ov. 2.6) opgenomen bepalingen dat [appellant] recht heeft op een bonus overeenkomstig de ‘gangbare’ respectievelijk ‘geldende’ bonusregeling. Naar zijn zeggen heeft de kantonrechter miskend dat het Pensioenfonds zijn werkelijke werkgever was en, zo begrijpt het hof de randnummers 18 tot en met 26 van de memorie van grieven, dat met hem een van de overige Hay-50-werknemers afwijkende bonusregeling is overeengekomen. [appellant] heeft bij pleidooi in hoger beroep zijn standpunt bevestigd dat voor hem in 2013 en 2014 een van de overige Hay-50-werknemers afwijkende bonusregeling is gaan gelden, en dat hij voldeed aan de voor hem toepasselijke voorwaarden daarvan.
3.5.2
Met [appellant] is op 5 februari 2013 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij expliciet is overeengekomen dat voor hem een bonusregeling ging gelden van maximaal 35% over het vaste salaris ‘volgens de voor bestuurders van ondersteunende afdelingen gangbare bonusregeling’. De tekst van deze bepaling is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar en biedt daarmee geen grond voor [appellant] stellingname dat hiermee werd overeengekomen dat voor hem uitsluitend zijn individuele oude bonusregeling zou blijven gelden. Weliswaar bepaalde de vaststellingsovereenkomst dat als uitgangspunt bij de nieuwe functie gold de voorheen geldende arbeidsvoorwaarden, maar de wijze waarop dat werd vormgegeven hield in dat voor de bonusregeling die voor [appellant] ging gelden werd aangesloten bij de bonusregeling voor vergelijkbare bestuurders. Aanknopingspunten dat partijen op 5 februari 2013 iets anders bedoeld hebben overeen te komen dan dat wat duidelijk op papier is gezet, en waarbij [appellant] juridisch werd bijgestaan, zijn niet gebleken.
3.5.3
Op 5 februari 2013 werd de voor [appellant] geldende bonusregeling aldus gelijkgesteld aan de bonusregeling die voor bestuurders van ondersteunende afdelingen gold. [appellant] voert voor zijn betoog dat deze afspraak in 2013/2014 gewijzigd zou zijn, en dat voor hem toen een afwijkende regeling is gaan gelden, - naar het hof begrijpt - aan dat zijn individuele targets werden vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds, en dat hiervoor een eigen targetformulier werd gebruikt. Het hof verwerpt dit betoog. [appellant] heeft onder ede verklaard dat hij zelf de formulieren heeft samengesteld waarop zijn te behalen doelstellingen werden geformuleerd. Daaruit blijkt nog niet dat voor hem ook inhoudelijk een andere regeling dan voor de andere bestuurders is gaan gelden. Uit de bepaling in de vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband (ov. 2.6), dat de realisatie van de bonus 2015 in februari 2016 zal worden vastgesteld ‘overeenkomstig de bestaande bonusvoorwaarden’ volgt evenmin dat voor [appellant] een individuele, van de overige bestuurders afwijkende, bonusregeling was gaan gelden.
3.5.4
Anders dan [appellant] betoogt, is het hof van oordeel dat op [appellant] in 2015 van toepassing was de voor overige bestuurders gangbare bonusregeling, de zogenaamde STI-regeling. Tussen partijen staat vast dat voor deze overige bestuurders, die behoren tot de Hay-50-werknemers, voor het jaar 2015 een zogenaamde threshold gold, inhoudende dat er over dat jaar slechts een bonus werd uitgekeerd, indien het groepsresultaat minimaal € 93 miljoen bedroeg.
3.5.5
[appellant] heeft evenmin betoogd dat Sanoma in algemene zin niet bevoegd was voor deze overige bestuurders een dergelijke threshold vast te stellen. Voor zover hij wel bedoeld heeft dat te stellen, verwerpt het hof dat betoog, nu Sanoma onweersproken heeft gesteld dat de jaarlijks door de directie verplichte bonusuitgangspunten moeten worden gehanteerd bij het vaststellen van de doelstellingen en dat deze doelstellingen schriftelijk moeten worden vastgelegd. Deze schriftelijke vastlegging heeft immers plaatsgevonden in de Sanoma STI-regeling 2015.
3.5.6
[appellant] heeft niet betoogd dat het aldus vaststellen van deze financiële doelstellingen voor alle overige bestuurders naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Hij heeft slechts aangevoerd dat hij aan deze threshold niet gebonden kan zijn, nu deze threshold niet individueel met hem is overeengekomen en hij hiervan zelfs niet op de hoogte was. Het hof overweegt hierover als volgt. De op [appellant] en de overige bestuurders toepasselijke bonusregeling houdt niet in dat iedere financiële doelstelling individueel moet zijn overeengekomen. Het opnemen van een algemene doelstelling zoals het behalen van een minimaal groepsresultaat is met die bonusregeling niet onverenigbaar.
3.5.7
[appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat vanwege het niet behalen van de threshold geen van de overige bestuurders in 2015 een bonus heeft ontvangen. In zoverre is [appellant] voor de bonustoekenning op gelijke wijze behandeld als de overige bestuurders, en dat was wat volgens de op 5 februari 2013 gesloten vaststellingsovereenkomst moest gebeuren. Het hof gaat er, met [appellant] , van uit dat [appellant] er gedurende een gedeelte van 2015 niet van op de hoogte was dat voor toekenning van een bonus de genoemde threshold gold. Die omstandigheid maakt echter niet dat de threshold voor [appellant] niet gold. Met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 5 februari 2013 had [appellant] zijn eventuele bonusaanspraken gekoppeld aan de voor andere bestuurders geldende bonusregeling. Het lag daarmee op de weg van [appellant] om er zich van op de hoogte te houden welke voorwaarden daarvoor golden. Die voorwaarden waren kenbaar via het Sanoma HR-portal. [appellant] heeft als getuige verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat er een HR-portal bestond. [appellant] heeft aangevoerd dat hij daarop niet was aangesloten, maar dat nu ligt naar het oordeel van het hof in zijn risicosfeer: mede gelet op zijn - hoge - functieniveau had van hem mogen worden verwacht hetzij om toegang tot dat HR-portal te verzoeken, hetzij op andere wijze ervan op de hoogte te geraken welke bepalingen over de bonusregeling daarop vermeld stonden. Onjuist daarbij is [appellant] betoog dat zijn werkelijke werkgever het Pensioenfonds was. [appellant] werkgever was geïntimeerde. Een en ander neemt niet weg dat Sanoma zich actiever had kunnen opstellen en haar medewerkers die het betrof, onder wie [appellant] , expliciet had kunnen wijzen op de invoering van de threshold. Dat Sanoma daarvan heeft afgezien, brengt echter niet mee dat de threshold niet voor [appellant] is gaan gelden.
3.5.8
Voor zover [appellant] bedoeld heeft (impliciet) te grieven tegen de overweging van de kantonrechter dat van een eenzijdige wijziging van de bonusregeling niet is gebleken, faalt dit betoog. De bonusregeling is door Sanoma niet eenzijdig gewijzigd, doch Sanoma heeft slechts invulling gegeven aan haar bevoegdheid voor het toekennen van bonussen doelstellingen te formuleren. Met het formuleren van de threshold werd de bonus ook gekoppeld aan het behalen van een groepsresultaat. De bonusregeling sloot dat niet uit. Anders dan [appellant] betoogt, is de bonus daarmee ook niet feitelijk afgeschaft: naar Sanoma onweersproken heeft gesteld is slechts in 2015 de threshold niet behaald, maar in 2014, 2016, 2017 en 2018 wel. De grieven 2 en 3 falen.
3.5.9
Dat in het door [appellant] en de bestuurder van het Pensioenfonds ingevulde targetformulier voor 2015 geen melding wordt gemaakt van de threshold betekent niet dat die threshold voor [appellant] niet gold: zoals overwogen stond deze threshold vermeld in de Bonusregeling zoals die voor het jaar 2015 op Hay-50-werknemers, zoals [appellant] , toepasselijk was. Het formulier waarop voor [appellant] de targets stonden geformuleerd heeft daarom geen doorslaggevende betekenis. Grief 4 faalt.
3.6
De conclusie is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel met nakosten en rente.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Sanoma begroot op € 2.022,- aan verschotten en € 5.877,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, G.C. Boot en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.