Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
- de na te noemen minderjarige [A] (hierna ook: [kind A] );
- de na te noemen minderjarige [B] (hierna ook [kind B] ).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank die de vrouw, verweerster in hoger beroep, het eenhoofdig gezag over de kinderen had toegewezen. De man had de kinderen al geruime tijd niet gezien en voerde aan dat de vrouw ten onrechte met het eenhoofdig gezag was belast, wat niet in het belang van de kinderen zou zijn. De vrouw daarentegen stelde dat er sprake was van huiselijk geweld en dat de communicatie tussen de ouders verstoord was, wat het noodzakelijk maakte dat zij alleen met het gezag over de kinderen werd belast.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de man niet had meegewerkt aan de hulpverlening en dat er ernstige conflicten waren geweest tussen de ouders, waarbij de kinderen getuige waren geweest van verbaal en fysiek geweld. De vrouw had ervoor gekozen om rust te creëren in de thuissituatie en had hulpverlening geaccepteerd. Het hof concludeerde dat de kinderen klem en verloren waren geraakt tussen de ouders en dat het in hun belang noodzakelijk was dat de vrouw alleen met het gezag over hen werd belast.
De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen. Het hof benadrukte dat de man recht had op informatie over de kinderen, ook zonder gezag, en dat de vrouw had beloofd om hem regelmatig te informeren via e-mail.