ECLI:NL:GHAMS:2020:604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
23-002339-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake meerdere winkeldiefstallen door een minderjarige in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, was beschuldigd van meerdere winkeldiefstallen in vereniging. De tenlastelegging omvatte diefstal van kleding uit twee verschillende winkels op 10 februari en 20 mei 2018, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 13 februari 2020 werd het bewijs besproken, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen van verbalisanten die de verdachte herkenden. Het hof oordeelde dat de camerabeelden van de inbraak op 4 juni 2018 te onduidelijk waren voor een bewezenverklaring, wat leidde tot vrijspraak voor dat feit. Voor de feiten op 10 februari en 20 mei 2018 oordeelde het hof dat de herkenningen door de verbalisanten voldoende betrouwbaar waren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een voorwaardelijke jeugddetentie op van 30 dagen, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de Reclassering Nederland en deelname aan een persoonlijkheidsonderzoek. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002339-19
datum uitspraak: 27 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-053482-19 en 13-114352-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 10 februari 2018 (te omstreeks 02.24 uur en/of 03.59 uur) te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit winkelbedrijf [winkel 1] (filiaal [adres 2]) heeft weggenomen een hoeveelheid kleding (totale waarde ongeveer 2284,70 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemd winkelbedrijf, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit winkelbedrijf [winkel 1] (filiaal [adres 2]) heeft weggenomen een hoeveelheid kleding (totale waarde ongeveer 2000,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemd winkelbedrijf, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot dat winkelbedrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen kleding onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van een slot van een deur van voornoemd winkelbedrijf en/of door middel van een valse sleutel;
3.
hij op of omstreeks 4 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit winkelbedrijf [winkel 2] (filiaal [adres 3]) heeft weggenomen een hoeveelheid kleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemd winkelbedrijf, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot dat winkelbedrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen kleding onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van (een slot van) een deur van voornoemde winkelbedrijf en/of door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewezenverklaring, de kwalificatie en de straf tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gevorderd en gewezen op de door diverse verbalisanten gedane herkenningen van de verdachte van de beschikbare camerabeelden.

Vrijspraak feit 3

Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de bewegende camerabeelden van de inbraak bij [winkel 2] op 4 juni 2018 getoond. Met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat deze camerabeelden te onduidelijk zijn om op basis van deze beelden tot een voor een bewezenverklaring voldoende betrouwbare herkenning te komen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is vast te stellen dat de verdachte een van de personen is die op deze beelden te zien is.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bespreking bewijsverweren feit 1 en 2

De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van de hem ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft de hem ten laste gelegde feiten ontkend. De herkenningen door de verbalisanten kunnen niet tot bewijs van de ten laste gelegde feiten dienen.
Specifiek ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de beelden van de inbraak op 10 februari 2018 bijzonder onduidelijk en daarmee niet geschikt voor een herkenning zijn. Ook om verschillende andere redenen kunnen de herkenningen door de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] niet voor het bewijs gebruikt worden, evenmin als de shirts van het Duitse elftal welke bij de verdachte thuis zijn aangetroffen. Nu ook de blauw zwarte jas die de dader draagt niet dezelfde is als de jas van de verdachte kan dit evenmin in zijn nadeel wegen.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman verschillende redenen naar voren gebracht waarom de herkenningen door de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 4] niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Er is bovendien geen steunbewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de bewegende camerabeelden van de diefstal (rond 02:24 uur) en inbraak (rond 03:59 uur) bij [winkel 1] op 10 februari 2018 getoond. Het hof acht deze beelden van een dusdanige kwaliteit dat een voor een bewezenverklaring voldoende betrouwbare herkenning van de daders mogelijk is. Het hof acht, gelet hierop, de herkenningen door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] voldoende betrouwbaar om voor het bewijs van het ten laste gelegde te bezigen. Verbalisant [verbalisant 2] relateert na het bekijken van de camerabeelden dat hij de verdachte, welke hij ambtshalve kent (en op 20 juli 2018 voor het laatst zag), herkent aan zijn houding, lengte, postuur, en de vorm van zijn hoofd (met name zijn opvallende lengte alsmede zijn opvallende neus en dikke lippen). Verbalisant [verbalisant 3] relateert na kennisname van de bewegende beelden dat hij de verdachte, welke hij ambtshalve kent (hij heeft hem in 2017 ontboden op het politiebureau en hem een verhoor afgenomen) herkent aan zijn postuur en gezicht.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden te twijfelen aan deze herkenningen. Deze zijn voldoende specifiek. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van feit 2
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn ook de bewegende camerabeelden van de inbraak bij [winkel 1] op 20 mei 2018 getoond. Het hof acht ook deze beelden van een dusdanige kwaliteit dat een voor een bewezenverklaring voldoende betrouwbare herkenning van de daders mogelijk is. Het hof acht, gelet hierop, de herkenningen door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] voldoende betrouwbaar om voor het bewijs van het ten laste gelegde te bezigen. Verbalisant [verbalisant 5] relateert na de beelden te hebben bekeken dat hij de verdachte, welke hij ambtshalve kent (hij heeft hem kort geleden aangehouden terzake van een ander strafbaar feit) herkent aan zijn huidskleur, postuur, manier van lopen en zijn opvallende lippen. Verbalisant [verbalisant 4], werkzaam voor de Persoonsgerichte Aanpak team Amstel en zodoende bekend met een groot aantal jeugdige veelplegers in het centrum van Amsterdam, relateert na het bekijken van de beelden dat hij de verdachte herkent aan zijn trainingspak, haardracht en gelaatsvormen. Genoemde verbalisant heeft voorts gerelateerd dat hij de verdachte in het verleden meerdere malen heeft gecontroleerd. Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden te twijfelen aan deze herkenningen. Ook deze zijn voldoende specifiek. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen op 10 februari 2018,
namelijkomstreeks 02.24 uur en 03.59 uur, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit winkelbedrijf [winkel 1] filiaal [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid kleding totale waarde ongeveer 2284,70 euro, toebehorende aan voornoemd winkelbedrijf.
2.
hij op 20 mei 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit winkelbedrijf [winkel 1] filiaal [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid kleding totale waarde ongeveer 2000,- euro, toebehorende aan voornoemd winkelbedrijf, waarbij hij verdachte en zijn mededaders, zich de toegang tot dat winkelbedrijf hebben verschaft door middel van verbreking van een slot van een deur van voornoemd winkelbedrijf.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de uur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van een maand met een proeftijd van 2 jaren, met algemene voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met een proeftijd van 2 jaar, met algemene en bijzondere voorwaarden; te weten: zich onder toezicht stellen van en houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, naar school gaan volgens rooster, meewerken aan urinecontroles, meewerken aan begeleid wonen, meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en meewerken aan een behandeling indien uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat deze is geïndiceerd.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting primair verzocht de verdachte integraal vrij te spreken. Mocht het hof toch tot een bewezenverklaring komen dan heeft de raadsman verzocht af te zien van het opleggen van bijzondere voorwaarden, gelet op het feit dat er thans nog een jeugdreclasseringstoezicht loopt tot 29 september 2020.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 10 februari 2018 tezamen met een medeverdachte tot twee maal toe schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij een vestiging van de [winkel 1] en zich op 20 mei 2018 tezamen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan inbraak in dezelfde vestiging van deze [winkel 1]. Deze feiten zijn in de nachtelijke uren en op brutale wijze gepleegd. Telkens is er een grote hoeveelheid kleding weggenomen met een aanzienlijke waarde. Niet alleen hebben de verdachte en de medeverdachten zich niets gelegen laten liggen aan het eigendomsrecht van [winkel 1], ook hebben zij schade en overlast veroorzaakt. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij enkel op eigen geldelijk gewin uit is geweest.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 januari 2020 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Verder weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee dat hij de feiten heeft gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [naam 1], namens de Jeugdbescherming Amsterdam, het hof geadviseerd aan een eventueel op te leggen straf de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: toezicht en begeleiding door Reclassering Nederland, meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek met daaruit voortvloeiend een behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instantie, meewerken aan urinecontroles en meewerken aan begeleid wonen. De reclassering begeleidt de verdachte thans in het kader van een lopend toezicht, maar heeft behoefte aan een steviger kader dan het huidige. Een eerder traject van de verdachte bij De Waag is stopgezet. De Waag wilde met de verdachte werken aan zijn blowgedrag, maar omdat er geen urinecontroles waren opgelegd kon men niet met hem verder.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [naam 2], namens de Raad voor de Kinderbescherming, het hof geadviseerd aan de verdachte, indien schuldig bevonden een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden; toezicht en begeleiding door Reclassering Nederland, schoolgang volgens rooster, meewerken aan begeleiding bij het stoppen met het gebruik van drugs inclusief urinecontroles, meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek met daaruit voortvloeiend een behandelverplichting en meewerken aan begeleid wonen.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur met de hieronder vermelde algemene en bijzondere voorwaarden passend en geboden. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding af te zien van het opleggen van bijzondere voorwaarden. Het hof heeft hierbij in ogenschouw genomen dat het huidige jeugdreclasseringstoezicht slechts loopt tot 29 september 2020. Bovendien zijn aan het huidige reclasseringstoezicht minder/andere voorwaarden verbonden dan het hof thans passend en geboden acht.
Alhoewel het hof minder feiten bewezen acht dan de advocaat-generaal komt het hof niet tot een lagere straf gelet op de ernst van de feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 september 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen met omzetting van 30 dagen jeugddetentie in 60 uur taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, subsidiair de proeftijd te verlengen, meer subsidiair de jeugddetentie om te zetten in een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en om te zetten in een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal, mede gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd:
dat de veroordeelde zich onder toezicht stelt van en houdt aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland,
dat de veroordeelde naar school gaat volgens rooster zolang Reclassering Nederland dat noodzakelijk acht,
dat de veroordeelde meewerkt aan urinecontroles zolang de Reclassering Nederland dat nodig acht,
dat de veroordeelde meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek en vervolgens meewerkt aan de behandeling /begeleiding welke op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd, door een instantie aan te wijzen door Reclassering Nederland, zolang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht,
dat de veroordeelde meewerkt aan begeleid wonen zolang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast, in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 september 2017 met parketnummer 13-114352-17, te weten een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen met proeftijd van 2 jaren,
een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. L.I.M. van Bergen en mr. H. Durdu, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2020.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]