In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in de Verenigde Staten en thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor uitkeringsfraude. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst te Amsterdam, wat leidde tot onterecht ontvangen uitkeringen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2006 tot en met 21 juli 2012 niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht, doordat hij inkomsten uit onderverhuur niet heeft gemeld en niet op het uitkeringsadres verbleef. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de periode van 1 maart 2005 tot en met 30 november 2005, maar heeft het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging heeft genomen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de financiële benadeling van de samenleving door het handelen van de verdachte, die meer dan € 50.000 aan uitkeringen onterecht heeft ontvangen. De totale procedure heeft niet meer dan vier jaren in beslag genomen, waardoor er geen sprake was van schending van de redelijke termijn. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.