ECLI:NL:GHAMS:2020:572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
200.244.239/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van curatoren bij executie van woning na acceptatie compensatievoorstel

In deze zaak gaat het om de vraag of de curatoren van DSB Bank bevoegd waren om de woning van de appellanten executoriaal te verkopen na de acceptatie van een compensatievoorstel. De appellanten, wonend in Venezuela, hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de vorderingen van de appellanten afgewezen en die van de curatoren toegewezen. De appellanten hadden hypothecaire geldleningen afgesloten bij DSB Bank en waren in betalingsachterstand geraakt. Na het faillissement van DSB Bank hebben de curatoren een compensatievoorstel gedaan aan de appellanten, dat zij uiteindelijk hebben geaccepteerd. Het hof oordeelt dat de curatoren na de acceptatie van het compensatievoorstel niet langer bevoegd waren om de woning te executeren. Het hof stelt vast dat de curatoren de appellanten niet tijdig en duidelijk hebben geïnformeerd dat de acceptatie van het compensatievoorstel niet meer zou leiden tot de stopzetting van de executie. Hierdoor zijn de curatoren gebonden aan de geboden mogelijkheid om het verzuim te zuiveren. Het hof concludeert dat de executie van de woning onmiddellijk gestaakt had moeten worden na de acceptatie van het compensatievoorstel. De zaak wordt terugverwezen naar de rol voor nadere memorie aan de zijde van de appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.244.239/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/627536 / HA ZA 17-398
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 februari 2020
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
wonend te [woonplaats] (Venezuela),
appellanten,
advocaat mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
tegen

1.[curator 1] ,

2.
[curator 2] ,
beiden kantoorhoudende te [woonplaats] ,
beiden in hoedanigheid van curatoren in het faillissement van DSB BANK N.V.,
geïntimeerden,
advocaat mr. M.S. Breeman te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen zullen hierna [appellant sub 1] , [appellante sub 2] (tezamen: [appellanten] ) en de curatoren worden genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 20 juli 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2018, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie/verweerders in reconventie en de curatoren als gedaagden in conventie/eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van [appellanten] alsnog zal toewijzen en de vorderingen van de curatoren alsnog zal afwijzen, met veroordeling van de curatoren in de kosten van beide instanties, met nakosten en rente, alsmede de curatoren te veroordelen tot terugbetaling van de proceskosten die [appellanten] op grond van het bestreden vonnis hebben voldaan.
De curatoren hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.21, de vaststaande feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. De vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1
[appellanten] hebben op 7 december 2005 twee hypothecaire geldleningen met de contractnummers [nummer] en [nummer] afgesloten bij de DSB Bank N.V. (hierna: DSB Bank) voor een totaalbedrag van € 184.700.
2.1.2
[appellant sub 1] heeft op 7 december 2005 al zijn rechten die voortvloeien uit de door hem bij Reaal Levensverzekeringen N.V. en DSB Leven gesloten verzekeringen verpand aan DSB Bank.
2.1.3
Bij notariële akte van 20 februari 2006 is ter zekerheid van de nakoming van de verplichting uit de hypothecaire geldleningen aan DSB Bank een hypotheekrecht verleend op de woning van [appellanten] aan de [adres] te [woningplaats] (hierna: de woning).
2.1.4
Op 19 oktober 2009 is DSB Bank failliet verklaard, onder aanstelling van de curatoren.
2.1.5
Vervolgens is een betalingsachterstand ontstaan met betrekking tot de hypothecaire geldleningen. Bij brieven van onder meer 9 december 2009 en 28 december 2009 heeft DSB Bank [appellanten] verzocht de achterstand in te lopen.
2.1.6
Op 7 april 2010 heeft DSB Bank de beide leningen vervroegd opgeëist wegens het niet aanzuiveren van de ontstane betalingsachterstand.
2.1.7
Bij brief van 11 november 2011 hebben curatoren als volgt aan [appellanten] bericht:
“Op 19 september 2011 hebben twee belangenorganisaties en vijf rechtsbijstandorganisaties met curatoren overeenstemming bereikt over een compensatieregeling voor klanten van DSB Bank N.V. Dit akkoord is het resultaat van een langdurig en intensief overleg tussen partijen.
Duidelijk is geworden dat de zorgplicht ten opzichte van bepaalde klanten is geschonden. Met het akkoord komen curatoren aan klachten over die gebreken in de zorgplicht tegemoet. (…)
U heeft eerder aangegeven dat in uw geval de overeenkomst(en) die door bemiddeling van DSB Bank tot stand zijn gekomen, gebreken vertonen. Met deze brief bieden wij u de vergoeding aan waarop u aanspraak kunt maken volgens het akkoord. Wij gaan ervan uit dat u hiermee de genoegdoening wordt geboden waar u zolang op heeft moeten wachten.”
De aangeboden compensatie had alleen betrekking op poliscompensatie en betreft een bedrag van € 9.073. Indien [appellanten] van mening zijn dat aan hen meer krediet is verstrekt dan het bedrag dat maximaal aan hen diende te worden verstrekt (bovenmatig verstrekt krediet), dienen zij dat aan te geven. [appellanten] zijn op dit aanbod niet ingegaan.
2.1.8
Bij e-mailbericht van 3 juli 2013 hebben de curatoren, voor zover van belang, als volgt aan [appellanten] bericht:
“Er is geen sprake van een – zoals u dat noemt – “betwistbare hypothecaire schuld”, maar van een situatie waarin u gedurende lange tijd uw verplichtingen niet (geheel) nakomt. Nu u niet (volledig) betaalt, rest ons niets anders dan uw woning zo spoedig mogelijk executoriaal te verkopen. (…) De veiling is slechts te voorkomen indien u alsnog per omgaande de gehele achterstand en alle veilingkosten voldoet.”
2.1.9
Bij brief van 10 juli 2013 hebben curatoren, voor zover van belang, als volgt aan [appellanten] bericht:
“Helaas moeten wij nog steeds constateren dat u een betalingsachterstand heeft op uw hypotheken van totaal € 26.310,91.
(…)
Aangezien u structureel uw afspraken niet nakomt rest ons niets anders dan u voor de volgende keuze te stellen:
-U kunt BINNEN VIJF DAGEN NA HEDEN zorg dragen voor een volledige betaling van € 26.310,91 (…)
-Indien u niet aan uw betalingsverplichting kunt voldoen stellen wij u eenmalig in de gelegenheid om een notariële onherroepelijke volmacht tot onderhandse verkoop te tekenen. (…)
-Indien u aan geen van bovenstaande opties voldoet, zullen wij over 5 dagen een notariskantoor de opdracht geven uw woning zo spoedig mogelijk te veilen.”
2.1.10
Bij brief van 13 september 2013 hebben de curatoren, voor zover van belang, als volgt aan [appellanten] bericht:
“u moet de schuld – maar in ieder geval de gehele achterstand – inlossen, bij gebreke waarvan het huis geveild zal worden.”
2.1.11
Bij brief van 1 oktober 2013 hebben de curatoren aan [appellanten] bericht dat de woning op 20 november 2013 in het openbaar zal worden verkocht. Vervolgens is de veiling met een maand uitgesteld tot 20 december 2013 en daarna tot 20 januari 2014.
2.1.12
Bij brief van 22 november 2013 hebben de curatoren een compensatievoorstel aan [appellanten] gedaan. In dit compensatievoorstel staat, voor zover van belang:
“Op 19 september 2011 hebben twee belangenorganisaties en de Stichting Belangen Rechtsbijstandverzekerden DSB met curatoren overeenstemming bereikt over een
compensatieregeling voor klanten van DSB Bank N.V. (…)
Met deze brief bieden wij u voor de verschillende onderdelen van de compensatieregeling de uitkomst van de compensatieberekening en een overzicht van de uitgangspunten waarop uw compensatie is gebaseerd. (…)
Het voorstel in deze brief heeft een beperkte geldigheidsduur van 10 weken. Na het verstrijken van deze termijn vervalt dit aanbod.
Totaalbedrag compensatie
Het totaal van uw compensatie bedraagt:
€ 36.366,00
Het totaalbedrag aan compensatie bestaat uit:
poliscompensatie € 9.746,00
compensatie voor overkreditering € 26.620,00
De compensatie voor overkreditering wordt – na verrekening met eventuele eerder kwijtgescholden bedragen en achterstanden – uitsluitend verrekend met uw openstaande kredieten.
(…)
Finale kwijting
Door akkoord te gaan met de in deze brief aan u geboden compensatie (…) verleent u algehele en finale kwijting voor al hetgeen u in verband met uw koopsompolis(en) (…) en kredietovereen komst(en) mogelijk zou kunnen vorderen van DSB Bank”
2.1.13
Teneinde de inmiddels door DSB Bank aangezegde executoriale verkoop van de woning te staken, hebben [appellanten] een daartoe strekkende vordering ingediend bij de voorzieningenrechter. De behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2013. Van de zijde van de curatoren is toen een pleitnotitie voorgedragen waarin onder punt 4.18 onder meer staat:
“Overigens merken Curatoren op dat indien de heer [appellant sub 1] en mevrouw [appellante sub 2] het compensatievoorstel van Curatoren zouden accepteren dit bedrag in mindering wordt gebracht op de openstaande som, waarmee de betalingsachterstand en de gemaakte kosten voor de veiling volledig voldaan zouden worden. Executoriale veiling van de Woning zou in dat geval niet nodig zijn. (…)”
2.1.14
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 20 december 2013 is de vordering van [appellanten] afgewezen.
Het door [appellanten] op 15 januari 2014 ingestelde hoger beroep hebben zij op 14 april 2014 ingetrokken.
2.1.15
In een e-mail van 9 januari 2014 heeft mr. M.S. Breeman, de advocaat van de curatoren, aan (onder anderen) [appellanten] geschreven, voor zover relevant:
“(…) Inmiddels zult u kennis hebben genomen van het vonnis van de kortgedingrechter van de rechtbank Limburg waarin de rechter uw vordering tot uitstel van de executoriale veiling heeft afgewezen. Curatoren van DSB bank zullen gelet op dit vonnis in beginsel uw woning executoriaal veilen, het pandrecht op de REAAL-polis uitwinnen en andere rechtsmaatregelen nemen.
Zoals tijdens onze bespreking op 12 december 2013 aangegeven zijn curatoren bereid voor een periode van 6 maanden te proberen de woning onderhands te verkopen op basis van een door u te ondertekenen onherroepelijke notariële volmacht. Indien uw woning niet binnen 6 maanden onderhands wordt verkocht gaan curatoren alsnog over tot veiling. Voorwaarde voor onderhandse verkoop is wel dat u vanaf heden weer de maandelijkse verplichtingen onder de kredietovereenkomst zult nakomen.
Tijdens onze bespreking op 12 december 2013 vertelde u mij aanvankelijk niet bereid te zijn maandelijkse betalingen te hervatten. Wellicht dat u na lezing van het vonnis en/of inzage in de eindafrekening daar anders over denkt. Daarom doe ik u bij deze namens curatoren nogmaals het aanbod zoals in de vorige alinea omschreven. Dit aanbod geldt tot aanstaande woensdag 15 januari 2014 17.00u. Indien u voor dit tijdstip het aanbod niet heeft aanvaard en een onherroepelijke volmacht heeft afgegeven dan vervalt het aanbod en zullen curatoren rechtsmaatregelen treffen, waaronder het veilen van uw woning. (…)”
2.1.16
Op 20 januari 2014 hebben [appellanten] bij de ondertekening van het compensatievoorstel een voorbehoud gemaakt. Nadat DSB Bank op 29 januari 2014 heeft bericht het voorbehoud niet te accepteren, zijn [appellanten] op 4 februari 2014 zonder voorbehoud akkoord gegaan met het compensatievoorstel.
2.1.17
Bij verzoekschrift van 12 maart 2014 heeft DSB Bank de voorzieningenrechter goedkeuring ex artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gevraagd voor de onderhandse verkoop op 11 maart 2014 van de woning aan Koopwoning Vastgoed ’92 B.V.
2.1.18
Op 13 maart 2014 heeft DSB Bank een uitkering van € 49.201,79 ontvangen in verband met de afkoop van de aan DSB Bank verpande Reaal-polis van [appellant sub 1] .
2.1.19
Bij brief van 20 maart 2014 hebben de curatoren onder meer aan [appellanten] bericht dat een regeling tot stand was gekomen met betrekking tot de compensatie en dat de gehele achterstand was ingelopen door verrekening op 7 maart 2014 met het compensatiebedrag. Verder staat in de brief dat met Bureau Kredietregistratie (hierna: BKR) een regeling is getroffen over achterstandscoderingen voor klanten die voor een compensatie volgens het Akkoord op Hoofdlijnen in aanmerking komen. Voor ieder krediet waarbij door verrekening van het compensatiebedrag de achterstand volledig wordt ingelopen, zal de codering op dat krediet worden verwijderd, hetgeen betekent dat in het Centraal Krediet Informatiesysteem van BKR niet zichtbaar zal zijn dat er een achterstand is geweest.
2.1.20
Op 22 april 2014 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van DSB Bank om goedkeuring te verkrijgen voor de onderhandse verkoop van de woning (zie rov. 2.1.17) plaatsgevonden. Vervolgens is bij beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 25 april 2014 de verzochte goedkeuring verleend.
2.1.21
De woning is op 22 mei 2014 voor een koopprijs van € 93.512,00 overgedragen aan Koopwoning Vastgoed ’92 B.V. Laatstgenoemde heeft de woning op 26 mei 2014 voor een koopprijs van € 103.700,00 via de reguliere markt (door)verkocht.
2.1.22
Het door [appellanten] tegen de beschikking van 25 april 2014 (zie rov. 2.1.20) ingestelde hoger beroep, is op 25 november 2014 door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch verworpen.
2.1.23
Op 4 februari 2015 hebben [appellanten] nog een nabetaling ontvangen van € 225,12, omdat bij het algemeen verbindend verklaren van de compensatieregeling (bij arrest van dit hof van 4 november 2014) enkele aanpassingen van de regeling zijn gemaakt.
2.1.24
De inning van de restschuld heeft de DSB Bank uitbesteed aan Unisolve. Daarover hebben de curatoren op 15 juli 2015 brieven gestuurd aan [appellant sub 1] en aan [appellante sub 2] . In die brieven staat onder meer dat over het uitstaande saldo de wettelijke rente is verschuldigd.
2.1.25
In een door de DSB Bank aan [appellanten] gezonden rekeningoverzicht van 18 juli 2015 staat onder meer dat de restschuld op 1 juli 2015 € 50.081,42 bedraagt.
2.1.26
In brieven van 20 juli 2015 aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] schrijft Unisolve onder meer dat het openstaande saldo heden € 50.081,42 bedraagt en dat per 1 juli 2015 over dat bedrag de wettelijke rente is verschuldigd.
2.1.27
In een op 20 januari 2016 door DSB Bank aan [appellanten] toegezonden jaaropgave over 2015 staat dat de lening op 31 december 2015 € 0,00 bedroeg.
2.2
[appellanten] hebben in eerste aanleg in conventie – samengevat –gevorderd:
voor recht te verklaren dat de curatoren door het aan een derde verkopen en leveren van de woning jegens [appellanten] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de (al dan niet uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende) verbintenis van het compensatievoorstel de parate executie van de woning gestaakt te houden c.q. te staken en/of dat de handelwijze van de curatoren naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en/of misbruik van bevoegdheid oplevert en/of jegens eisers een toerekenbare onrechtmatige daad oplevert,
de curatoren hoofdelijk te veroordelen de schade te vergoeden die [appellanten] hebben geleden of nog mochten lijden ten gevolge van het handelen van de curatoren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en
de curatoren hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
Aan de vordering leggen [appellanten] , kort weergegeven, ten grondslag dat op de curatoren de verbintenis rustte om na de acceptatie van het compensatievoorstel door [appellanten] het executietraject niet voort te zetten. Die verbintenis zijn de curatoren niet nagekomen. Verder is het onaanvaardbaar dat de curatoren na de acceptatie van het compensatievoorstel en de volledige aflossing van de achterstand de executie hebben voortgezet. Daarmee hebben de curatoren tevens onrechtmatig gehandeld jegens [appellanten] Voor zover de curatoren wel de bevoegdheid hadden over te gaan tot parate executie, hebben zij die bevoegdheid misbruikt.
De curatoren hebben in reconventie gevorderd [appellanten] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 50.081,42, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot betaling van de proceskosten met nakosten en rente.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en de vorderingen van de curatoren toegewezen.

3.De beoordeling

3.1
Nu [appellanten] in Venezuela wonen, heeft de zaak een internationaal karakter en dient het hof ambtshalve te onderzoeken of aan hem rechtsmacht toekomt. Op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de Herschikte EEX-Vo) komt het hof rechtsmacht toe. Op de vorderingen wordt, hetgeen niet in geschil is, het Nederlandse recht toegepast.
3.2
[appellanten] komen met elf grieven op tegen de beslissingen in het bestreden vonnis en de gronden waarop die berusten.
De grieven I tot en met VI, die gericht zijn tegen de afwijzing van de vorderingen in conventie, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De grieven stellen onder meer de vraag aan de orde of, na de aanvaarding door [appellanten] van het compensatievoorstel, de curatoren nog bevoegd waren de executie van de woning voort te zetten of dat op hen de verplichting rustte de executie van de woning te staken. Dienaangaande geldt het volgende.
3.3
Tijdens de mondelinge behandeling van het executiekortgeding op 12 december 2013 hebben de curatoren, zo volgt uit hun pleitnotitie, naar voren gebracht dat, indien [appellanten] het compensatievoorstel van 22 november 2013 zouden accepteren, het compensatiebedrag in mindering wordt gebracht op de openstaande som, waarmee de betalingsachterstand en de gemaakte kosten voor de veiling volledig voldaan zouden worden. Executoriale veiling van de woning zou in dat geval niet nodig zijn. Dat betekende dat met de voldoening van de betalingsachterstand uit het compensatiebedrag het verzuim zou zijn gezuiverd.
3.4
Deze aan [appellanten] geboden mogelijkheid om het verzuim te zuiveren is in lijn met de eerdere brieven van 3 juli 2013, 10 juli 2013 en 13 september 2013, waarin de curatoren aan [appellanten] hebben bericht, dat zij konden volstaan met de voldoening van hun betalingsachterstand. Daaruit volgde dat met de (tijdige) voldoening van de betalingsachterstand het verzuim zou zijn gezuiverd.
3.5
[appellanten] hebben mogen en kunnen begrijpen dat de in het e-mailbericht van 9 januari 2014 geboden mogelijkheid om openbare verkoop van de woning gedurende zes maanden te voorkomen door het afgeven van een notariële volmacht, waarbij indien de woning na die zes maanden niet was verkocht alsnog zou worden overgegaan tot executoriale verkoop, zag op de situatie dat zij het compensatievoorstel niet zouden aanvaarden. Zonder nadere toelichting die ontbreekt - in de brief van 9 januari 2014 wordt dat ook niet uitgelegd valt niet in te zien waarom het akkoord gaan met het compensatievoorstel vóór 9 januari 2014 tot gevolg heeft dat verkoop van de woning niet meer nodig is, maar na die datum wel. Het compensatiebedrag zou immers steeds leiden tot het volledig inlopen van de betalingsachterstand. De opmerking van curatoren (memorie van antwoord onder 1.4) dat [appellanten] door de rechter in kort geding te verzoeken te oordelen over de rechtmatigheid van de executie over zichzelf hebben afgeroepen dat een einde was gekomen aan het geduld van de curatoren is in dat verband niet toereikend, reeds niet omdat de curatoren de geboden mogelijkheid om het verzuim te zuiveren niet in die zin hebben beperkt. Anders dan de curatoren betogen, kan uit het enkel vragen van het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geconcludeerd dat [appellanten] geen gebruik wensten te maken van de geboden mogelijkheid om door acceptatie van het compensatievoorstel het verzuim te zuiveren. Zij wilden kennelijk weten of voor het stopzetten van de executie van de woning het accepteren van het compensatievoorstel de enige optie was.
3.6
De uitleg die de curatoren geven aan hun e-mailbericht van 9 januari 2014 strookt overigens ook niet met de brief van 20 maart 2014 die zij naar aanleiding van de acceptatie van het compensatievoorstel aan [appellanten] hebben gezonden. Daarin bevestigen zij op welke wijze de regeling voor [appellanten] ‘persoonlijk’ is verwerkt: het totaal berekende compensatiebedrag van € 36.464,87 is verrekend met de totale achterstand per 7 maart 2014 van € 31.976,42 en het resterende bedrag van € 4.488,45 is verrekend met de openstaande leningen. Afhankelijk van de kredietvorm betekent het lagere saldo op de openstaande leningen een lagere maandtermijn of een verkorting van de looptijd, zo wordt in de brief vermeld. Verder staat in de brief dat op basis van een met het BKR getroffen regeling voor ieder krediet waarbij door verrekening van het compensatiebedrag de achterstand volledig wordt ingelopen, de BKR-codering op dat krediet zal worden verwijderd, zodat niet zichtbaar zal zijn dat er een achterstand is geweest. Daaruit volgt dat indien met het compensatiebedrag de betalingsachterstand volledig kan worden ingelopen, zoals bij [appellanten] , het verzuim is gezuiverd. Uit de brief volgt ook dat de curatoren de acceptatie van het compensatievoorstel op 4 februari 2014 hebben aanvaard.
3.7
De curatoren stellen nog dat zij gedurende lange tijd bereid waren de executie te staken als de achterstallige betalingstermijnen en gemaakte kosten werden voldaan, maar dat [appellanten] aan deze bereidheid geen recht konden ontlenen (memorie van antwoord onder 1.4 en 5.26). De curatoren zien eraan voorbij dat zij aan de geboden mogelijkheid om het verzuim te zuiveren - de acceptatie van het compensatievoorstel - gebonden zijn, totdat zij tijdig en duidelijk aan [appellanten] hebben meegedeeld, dat acceptatie van het compensatievoorstel niet langer zou leiden tot zuivering van het verzuim en in het verlengde daarvan tot stopzetting van de verkoop van de woning. De curatoren hebben dat nagelaten, zodat zij aan de door hen geboden mogelijkheid om het verzuim te zuiveren gebonden waren.
3.8
Met de aanvaarding door de curatoren van de acceptatie van het compensatievoorstel op 4 februari 2014 was het verzuim gezuiverd. Vervolgens daalde het onder de leningen uitstaande bedrag op 13 maart 2014 met € 49.201,79 naar circa € 234.000, dit als gevolg van de uitwinning van het pandrecht op de verzekeringspolis. Onder die omstandigheden kon de bevoegdheid om de woning te executeren niet worden gebaseerd op het missen van één enkele achterstallige termijn. Daarbij en bij het voorgaande moet worden bedacht dat [appellanten] consumenten zijn en de curatoren professionals. Voorts moet worden bedacht dat de curatoren zelf zorgplichtschendingen van DSB Bank jegens [appellanten] hebben vastgesteld (conclusie van antwoord onder 8.5), uit hoofde waarvan zij recht hadden op het aanzienlijke compensatiebedrag van € 36.464,87.
3.9
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat als gevolg van de acceptatie van het compensatievoorstel door [appellanten] op 4 februari 2014 de curatoren niet langer bevoegd waren de woning op grond van artikel 3:268 BW te executeren en dat op hen de verplichting rustte de executie van de woning onmiddellijk te staken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat de executiekosten tot dan toe meer bedroegen dan € 4.488,45 (het compensatiebedrag van € 36.464,87 verminderd met de totale achterstand van € 31.976,42), zodat uit het compensatiebedrag ook de executiekosten hadden kunnen worden voldaan.
3.1
De grieven VII tot en met XI zijn gericht tegen de toewijzing van de reconventionele vordering van de curatoren.
3.11
De grieven VII en VIII hebben betrekking op de hoogte van de restschuld en de rente die de curatoren over de restschuld in rekening hebben gebracht. De grondslag van de vordering van de curatoren is de schuld die resteerde nadat de opbrengst van de zekerheden van [appellanten] in mindering op de resterende hoofdsom van de leningen was gebracht. Uit de administratie van DSB Bank blijkt dat de restschuld op 1 juli 2015 € 50.081,42 bedraagt (zie onder 2.1.25). Nu de curatoren geen specificatie van het bedrag van € 50.081,42 in het geding hebben gebracht en [appellanten] de hoogte van het bedrag gemotiveerd betwisten, stelt het hof de curatoren in de gelegenheid alsnog een specificatie van dat bedrag in het geding te brengen evenals een nadere onderbouwing van de door hen gehanteerde ingangsdatum van de wettelijke rente, nu [appellanten] die datum betwisten.
3.12
Met grief IX betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte het door hen gedane beroep op rechtsverwerking heeft verworpen. De grief faalt. Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel stilzitten of tijdverloop onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij [appellanten] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij niet meer tot betaling zouden worden aangesproken, hetzij [appellanten] onredelijk in hun positie zouden worden benadeeld indien zij alsnog worden aangesproken tot betaling van de restschuld. Dergelijke omstandigheden doen zich hier niet voor. De jaaropgave van 20 januari 2016 vermeldt weliswaar een saldo van de lening van € 0,00 - hetgeen volgens de curatoren berust op een administratieve fout - , echter in het licht van de kort daarvoor aan hen gezonden brieven van 1 juli 2015 en 20 juli 2015 kon bij hen niet de gedachte postvatten dat de curatoren hadden besloten de vordering op hen af te schrijven dan wel buiten invordering te stellen. Gezien de discrepantie tussen de eerdere brieven en de jaaropgave had het op de weg van [appellanten] gelegen navraag te doen bij de curatoren. Dat zij tal van, in hun ogen, plausibele redenen konden bedenken waarom de curatoren hiertoe besloten zouden kunnen hebben, maakt dat niet anders.
3.13
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven I tot en met VI slagen en dat grief IX faalt. Het hof ziet aanleiding om de zaak wat de schadeberekening betreft aan zich te houden en de zaak niet te verwijzen naar de schadestaat. De zaak zal naar de rol worden verwezen om partijen – eerst [appellanten] dan de curatoren – in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de schade als gevolg van de executoriale verkoop van de woning. De curatoren kunnen bij hun antwoordakte de onder 3.11 bedoelde documenten in het geding brengen, waarop [appellanten] dan bij akte nog kunnen reageren. In afwachting daarvan houdt het hof een beslissing over de grieven VII, VIII, X en XI aan.
3.14
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 24 maart 2020 voor nadere memorie aan de zijde van [appellanten] (zie rov. 3.13 hiervoor);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, J.M. de Jongh en C.M. Stokkermans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.