ECLI:NL:GHAMS:2020:566

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
200.258.883/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nietigverklaring van huwelijk afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van wilsonbekwaamheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk. Verzoeker, de zoon van de overledene, stelde dat zijn vader, [X], ten tijde van het aangaan van het huwelijk met verweerster niet in staat was om zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen, vanwege een ernstige cognitieve stoornis. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 6 februari 2019, waar het verzoek van verzoeker werd afgewezen. Verzoeker is op 3 mei 2019 in hoger beroep gekomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2020 zijn zowel verzoeker als verweerster verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft ook informanten gehoord. Verzoeker heeft diverse medische stukken overgelegd, waaruit zou blijken dat [X] leed aan dementie en wilsonbekwaam was. Verweerster heeft echter betwist dat [X] niet wilsbekwaam was en heeft verklaringen overgelegd die de stelling van verzoeker weerlegden.

Het hof oordeelt dat verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat [X] op het moment van het huwelijk niet in staat was zijn wil te bepalen. De stellingen van verzoeker zijn onvoldoende onderbouwd, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.258.883/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/278171 / FA RK 18-4783
beschikking van de meervoudige kamer van 18 februari 2020 inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. M.A. Stammes te Amsterdam,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.G. Wattilete te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 6 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Verzoeker is op 3 mei 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 februari 2019.
2.2
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Diemen (hierna: de ambtenaar) heeft op 23 mei 2019 een verweerschrift gedateerd 22 mei 2019 ingediend. De ambtenaar is opgeroepen als belanghebbende in deze procedure. De ambtenaar is evenwel niet rechtstreeks getroffen in zijn rechten of verplichtingen in deze zaak en daarom ingevolge het bepaalde in artikel 798, lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet als zodanig aan te merken. Het hof merkt het verweerschrift van de ambtenaar daarom aan als informatie van een informant.
2.3
Verweerster heeft op 18 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- van de zijde van verzoeker op 16 september 2019 het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- een journaalbericht van de zijde van verzoeker van 3 januari 2020 met bijlagen, ingekomen op 6 januari 2020;
- een journaalbericht van de zijde van verweerster van 8 januari 2020, per fax ingekomen op dezelfde datum ingekomen, met daarbij een brief van de zijde van verweerster abusievelijk gedateerd 1 juli 2019, met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 januari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- verweerster, bijgestaan door haar advocaat.
Tevens zijn verschenen [A] , [B] en [C] , die als informant door het hof zijn gehoord.
De advocaten van verzoeker en verweerster hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De advocaat-generaal is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De ambtenaar is evenmin verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het (in 1973 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van [X] (hierna: [X] ) en [Y] zijn geboren [A] , verzoeker en [B] .
3.2
[X] en verweerster hadden een relatie en woonden sinds 2006 samen. Op [datum] 2015 zijn zij in gemeenschap van goederen gehuwd. [in] 2016 hebben zij een kerkelijk huwelijk gesloten op [eiland] (Indonesië).
3.3
[X] is op 7 oktober 2017 overleden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van verzoeker om voor recht te verklaren dat het tussen [X] en verweerster op [datum] 2015 gesloten huwelijk nietig dan wel vernietigbaar is op grond van de omstandigheid dat [X] ten tijde van het aangaan van voormeld huwelijk niet in staat was om zijn wil te bepalen of de betekenis van de door hem afgelegde verklaring te begrijpen, alsook voor recht te verklaren dat verweerster ten tijde van het aangaan van voormeld huwelijk niet te goeder trouw was, afgewezen.
4.2
Verzoeker verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidende verzoeken toe te wijzen, met veroordeling van verweerster in de proceskosten van beide instanties.
4.3
Verweerster verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van verzoeker in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Diemen heeft aangegeven dat zich bij alle contacten die zich met de gemeente Diemen in verband met de huwelijkssluiting hebben voorgedaan, niet is gebleken dat het huwelijk onder dwang of het niet kunnen bepalen van de wil tot stand is gekomen.
5.2
Verzoeker stelt dat de rechtbank een aantal essentiële stellingen ongemotiveerd heeft gepasseerd, en ten onrechte op basis van eigen aannames heeft beslist.
Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat [X] ten tijde van het aangaan van het huwelijk met verweerster wilsonbekwaam was, omdat hij leed aan een ernstige cognitieve stoornis. Reeds in 2011 was sprake van dementie bij [X] , in welk verband verzoeker verwijst naar de verklaring van de huisarts van [X] van 21 november 2016, de brief van de polikliniek van het Alzheimercentrum van VUmc van 18 februari 2014, en de verklaring van de neuroloog mw. dr. Lemstra van 29 september 2014. In de bijlage bij de eerstgenoemde verklaring wordt gesproken over taalstoornissen, maar ook over stoornissen in het geheugen en schade aan de hippocampus. [X] was patiënt van de polikliniek geheugenstoornissen van het Alzheimercentrum. Uit de documentatie van het Alzheimercentrum blijkt dat op 3 januari 2014 sprake was van een Mini-Mental State Examination (MMSE) met een score van 6. Een dergelijke score betekent een ernstige vorm van de ziekte van Alzheimer en dus een ernstige cognitieve stoornis, die tevens aanwezig was op de dag van de huwelijksvoltrekking, aldus verzoeker. De rechtbank heeft dit testresultaat ten onrechte minder betrouwbaar geacht gezien de overige overgelegde medische informatie, maar de rechter is geen neuroloog. Volgens de rechtbank paste het testresultaat op het eerste gezicht niet bij de conclusie over de zelfredzaamheid van [X] , maar verzoeker betwist die zelfredzaamheid; [X] was hele dagen thuis.
Verzoeker verwijst nadrukkelijk naar de verklaringen van de broer en de zus van [X] , die door de rechtbank niet lijken te zijn meegewogen. Daaruit blijkt onder meer dat [X] al geruime tijd geen auto meer reed. Verweerster heeft weliswaar stukken overgelegd betreffende de autohuur door [X] , maar daaruit blijkt voorts dat sprake was van een bijrijder die de auto bestuurde.
Voor zover de rechtbank de overtuiging dat [X] niet wilsbekwaam was nog niet had, had zij niet op de stoel van de neuroloog moeten gaan zitten en zelf conclusies moeten trekken, maar de behandelend neuroloog van [X] moeten oproepen als getuige. Deze neuroloog heeft [X] een jaar voor het huwelijk gesproken, alsmede iedere twee maanden bij controles.
Ook de ambtenaar is geen medicus. Deze kan dan ook, anders dan de rechtbank aanneemt, geen zinnige informatie verstrekken over de wilsbekwaamheid van een bij een huwelijk betrokken partij. Bovendien sprak de man ten tijde van de sluiting van het huwelijk geen Nederlands meer.
De rechtbank had het bewijsaanbod van verzoeker niet mogen passeren nu hij voldoende specifiek bewijs heeft aangeboden van feiten die tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Verzoeker herhaalt zijn aanbod om alle betrokken familieleden (onder wie de broer en de zus van [X] ) en de behandelend neuroloog van [X] (dhr. prof. dr. Ph. Scheltens en mw. dr. A.W. Lemstra) te laten horen.
5.3
Verweerster wijst erop dat verzoeker – evenals zijn broer en zus – in 2016 reeds kennis heeft genomen van het huwelijk van [X] en verweerster. Het had op hun weg gelegen destijds de nietigheid van het huwelijk in te roepen. Toen leefde hun vader immers nog en bestond de gelegenheid [X] zelf naar zijn wil te vragen. De aversie van verzoeker tegen verweerster is toegenomen toen er een conflict ontstond over een stuk grond dat [X] heeft gekocht op [eiland] . Door haar huwelijk is verweerster mede rechthebbend op dit deel van de nalatenschap van [X] . Om dit tegen te gaan is verzoeker onderhavige procedure gestart. Hij brengt echter onvoldoende naar voren om tot bewijs te dienen dat [X] niet voldoende wilsbekwaam was om met verweerster te trouwen. De MMSE is volstrekt onbetrouwbaar; niet alleen wordt de test in de literatuur beschouwd als een beperkt screeningsinstrument, maar uit de richtlijn dementie van het Nederlands Huisartsen Genootschap volgt bovendien dat de test minder betrouwbaar is bij niet-Nederlands sprekenden en laaggeletterden. Ten tijde van het afnemen van de MMSE communiceerde [X] uitsluitend nog in het Maleis, zoals ook blijkt uit de verklaring van zijn zoon.
Verweerster verwijst verder naar het verslag van 18 februari 2014 van de neuroloog van het VUmc, waaruit blijkt dat [X] een jaar voor het huwelijk een actief zelfstandig leven leidde, waarin hij alleen de deur uitging en boodschappen deed. Dat uit een latere brief van het VUmc blijkt dat [X] vooral thuis was en niet naar de dagopvang wilde, toont juist aan dat hij een wil had die hij uitte.
Uit de door verweerster overgelegde verklaringen van de dominee en kerkraadsleden blijkt de bewuste keuze van [X] voor het huwelijk met verweerster. De door verzoeker overgelegde verklaringen van familieleden zijn subjectief en worden weerlegd door voornoemde verklaringen.
In augustus 2013 is het rijbewijs van [X] nog voor vijf jaar verlengd en [X] reed (in ieder geval in 2014 en in 2017) nog zelfstandig auto. Ook de ambtenaar, met wie meermaals contact is geweest, heeft op geen enkel moment geconstateerd dat [X] niet wilsbekwaam was.
Nu zelfs niet blijkt van een vermoeden van wilsonbekwaamheid is het bewijsaanbod van verzoeker terecht gepasseerd. Voor zover nodig doet verweerster eveneens een bewijsaanbod.
5.4
Op grond van artikel 1:32 BW mag een huwelijk niet worden aangegaan, wanneer de geestvermogens van een partij zodanig zijn gestoord, dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. Ingevolge artikel 1:69 BW kan de nietigverklaring van het huwelijk worden verzocht op de grond dat de echtgenoten niet de vereisten in zich verenigden om tezamen een huwelijk aan te gaan.
5.5.1
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat bij [X] in de laatste jaren van zijn leven sprake was van een achteruitgang in zijn cognitieve vermogens. Zowel de huisarts als de neurologen van het VUmc spreken in hun stukken van dementie en de ziekte van Alzheimer. In de overgelegde brief van het VUmc van meest recente datum (29 september 2014) trekt de neuroloog de conclusie dat bij [X] sprake is van een “
langzaam progressieve ziekte van Alzheimer(…)”.
5.5.2
Het gegeven dat [X] aan de ziekte van Alzheimer leed, leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat hij wilsonbekwaam was, meer in het bijzonder ten aanzien van het sluiten van het huwelijk met verweerster op [datum] 2015.
Hetzelfde geldt voor het gegeven dat bij [X] sprake was van afasie: dat [X] zich moeizaam uitte als gevolg van zijn ziekte wil niet zeggen dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen ten aanzien van het sluiten van het huwelijk. Om de conclusie van wilsonbekwaamheid ten aanzien van het huwelijk te kunnen trekken, moet gesteld en voldoende onderbouwd worden dat [X] op [datum] 2015 niet voldoende in staat was zijn wil te bepalen en de betekenis van het huwelijk te begrijpen. Gezien de ingrijpende implicaties van de beslissing dat sprake is van wilsonbekwaamheid ten aanzien van de huwelijkssluiting, dienen aan deze stelplicht hoge eisen te worden gesteld.
5.5.3
Naar het oordeel van het hof heeft verzoeker – zeker in het licht van de gemotiveerde betwisting door verweerster - niet aan die stelplicht voldaan. Verzoeker heeft, zoals hiervoor is weergegeven, verwezen naar de verklaring van de huisarts van 21 november 2016 en de brieven van de neurologen van het VUmc van respectievelijk 14 december 2011, 18 februari 2014 en 26 september 2014, alsmede naar verklaringen van de broer en zus van verzoeker, de zussen en de broer van [X] , de moeder van verzoeker (tevens ex-echtgenote van [X] ) en een ex-partner van [X] . Deze stukken volstaan naar het oordeel van het hof niet als voldoende onderbouwing van de stelling dat [X] op [datum] 2015 zijn wil niet kon bepalen, gelet ook op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster.
Verweerster heeft immers op haar beurt verklaringen overgelegd van een aangetrouwde neef, een predikant, twee ouderlingen en de getuigen bij haar huwelijk met [X] . Uit laatstgenoemde verklaringen en uit de informatie van de ambtenaar van de burgerlijke stand volgt dat [X] begreep dat hij met verweerster in het huwelijk trad. Bovendien blijkt uit de brieven van het VUmc waarnaar verzoeker verwijst, onder meer dat [X] niet naar de dagopvang wilde, zodat hij in die zin kennelijk in staat was zijn wil te bepalen en die kenbaar te maken. Ten tijde van de anamnese op 3 januari 2014 werd [X] als “Patiënt ADL zelfstandig” gezien door de behandelend neuroloog. Daarmee is de conclusie gerechtvaardigd dat deze arts beschreef dat [X] op dat moment de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) nog zelfstandig uitvoerde. Uit deze verklaring blijkt voorts dat [X] destijds “
alleen de deur uit” ging, “
alleen naar de winkel voor een boodschap” ging en daarbij ook kon afrekenen.
Daar komt bij dat, zoals hiervoor al is overwogen, volgens de daarop volgende verklaring van de neuroloog Lemstra van 29 september 2014 sprake was van een “
langzaam progressieve ziekte van Alzheimer(…)”.
Derhalve kan op grond van die verklaringen, niettegenstaande het gegeven dat uit die verklaringen genoegzaam van de cognitieve achteruitgang van [X] blijkt, niet zonder meer worden geoordeeld dat [X] wilsonbekwaam was en te minder dat dat op [datum] 2015, bij het sluiten van zijn huwelijk met verweerster, het geval was. Ook de door verzoeker overgelegde getuigenverklaringen zeggen veeleer iets over de cognitieve achteruitgang bij [X] , maar niets over zijn wilsbekwaamheid ten aanzien van de huwelijkssluiting op [datum] 2015.
5.5.4
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de beslissing om te huwen in dit geval veeleer een bestendiging was van een reeds jarenlange en met het huwelijk verwante relatie, nu [X] en verweerster al jarenlang een affectieve relatie hadden en sinds 2006 samenwoonden. Dat verzoeker en zijn broer en zus ter zitting in hoger beroep hebben verklaard dat hun vader altijd nadrukkelijk heeft gezegd niet meer te willen trouwen, maakt dit niet anders.
5.5.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker zijn stelling dat [X] zijn wil om op [datum] 2015 met verweerster te huwen niet kon bepalen, onvoldoende heeft onderbouwd. Nu verzoeker naar het oordeel van het hof, mede in het licht van de onderbouwde betwisting door verweerster niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zal hij niet tot het bewijs van zijn stelling worden toegelaten. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
5.6
Verzoeker en verweerster hebben beiden verzocht de ander in de kosten van de procedure te veroordelen. Het hof ziet daartoe vanwege de achtergrond van het geschil in beide gevallen onvoldoende aanleiding. De kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.F.G.H. Beckers en
mr. H.A. van den Berg, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 18 februari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.