ECLI:NL:GHAMS:2020:53
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over onbetaalde facturen en ingebrekestelling tussen aannemers
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Het geschil betreft een vordering van [appellant] op [geïntimeerde] voor een bedrag van € 7.490,00, die hij stelt te hebben geleden door slecht uitgevoerde werkzaamheden door [geïntimeerde]. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat er geen sprake was van verzuim aan de zijde van [geïntimeerde]. In reconventie heeft [geïntimeerde] een vordering ingesteld voor een bedrag van € 1.063,85, welke door de kantonrechter is toegewezen.
In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend. De eerste grief betreft de grondslag van de vordering, die volgens [appellant] deels ligt in een ongedaanmakingsverplichting na ontbinding. De tweede grief richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat voor toewijzing van de vordering van [appellant] vereist is dat [geïntimeerde] in verzuim is. Het hof oordeelt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er fatale termijnen golden tussen hem en [geïntimeerde]. De derde en vierde grieven hebben geen zelfstandige betekenis en worden niet verder besproken.
Het hof concludeert dat alle grieven falen en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn begroot op € 318,00 aan verschotten en € 759,00 voor salaris. Het arrest is uitgesproken op 14 januari 2020 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.