ECLI:NL:GHAMS:2020:511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
200.257.157/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake aandelenoverdracht en misbruik van machtspositie door meerderheidsaandeelhouder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [X] Management B.V. en andere appellanten tegen Doedijns International S.A.R.L. en andere geïntimeerden. De zaak betreft een geschil over de overdracht van aandelen in DGI Holding, waarbij de meerderheidsaandeelhouder, Doedijns, een beding heeft bedongen dat de minderheidsaandeelhouders hun aandelen moeten overdragen aan een op te richten stichting administratiekantoor (STAK DGI). De minderheidsaandeelhouders, vertegenwoordigd door [X] Management, hebben geweigerd om aan dit beding te voldoen, met een beroep op misbruik van machtspositie en misbruik van bevoegdheid. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft het beroep van de minderheidsaandeelhouders verworpen en hen veroordeeld om hun aandelen over te dragen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de vordering van Doedijns c.s. tot nakoming van de Waiver Agreement toewijsbaar is. Het hof overweegt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorzieningen en dat de belangenafweging in het voordeel van Doedijns c.s. uitvalt. De grieven van [X] c.s. worden verworpen, en het hof concludeert dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de Waiver Agreement niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De kosten van het geding worden toegewezen aan Doedijns c.s.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.257.157/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/660516 / KG ZA 19-50
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 februari 2020
inzake
1.
[X] MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[appellant sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant sub 3] ,
wonende te [woonplaats] [land] ,
4.
[appellant sub 4] ,
wonende te [woonplaats] [land] ,
5.
[appellant sub 5] ,
wonende te [woonplaats] [land] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.Q. Potter te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg
DOEDIJNS INTERNATIONAL S.A.R.L.,
gevestigd te Leudelange, Luxemburg,
2.
DOEDIJNS GROUP INTERNATIONAL HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3.
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR DOEDIJNS,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. G.J.L. Bergervoet te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna afzonderlijk [X] Management, [appellant sub 2] , [appellant sub 3] , [appellant sub 4] en [appellant sub 5] genoemd en gezamenlijk [X] c.s.
Geïntimeerden worden hierna afzonderlijk Doedijns International, DGI Holding en STAK Doedijns genoemd en gezamenlijk Doedijns c.s.
[X] c.s. zijn bij dagvaarding van 7 maart 2019 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2019, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Doedijns c.s. als eiseressen en [X] c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 29 januari 2020 doen bepleiten, [X] c.s. door mrs. C.R.B. Jonker en F.F.H. Richert, advocaten te Amsterdam, en Doedijns c.s. door mrs. G.J.L. Bergervoet en J.G. Sijl, advocaten te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities waarvan exemplaren zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Doedijns c.s. alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Doedijns c.s. – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Doedijns c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met hoofdelijke veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente. Verder hebben zij geconcludeerd dat het hof, indien het enige vordering van [X] c.s. zal toewijzen, het arrest niet uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1-2.16 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof tot uitgangspunt. Het zijn de volgende feiten.
2.1
Doedijns International is de topholding binnen het Doedijns-concern. Via Doedijns International heeft IK Investment Partners, een Brits
private equityfonds, de meerderheid (83,35%) van de aandelen in DGI Holding.
2.2
[appellant sub 2] is van 2001 tot en met februari 2015 statutair bestuurder geweest van DGI Holding. Sinds 2005 is hij, via [X] Management, tevens indirect aandeelhouder van DGI Holding (4,90%).
2.3
Op 31 oktober 2012 heeft DGI Holding alle bedrijfsactiviteiten verkregen van Logan Industries International Corporation (hierna: Logan). Als onderdeel van deze transactie hebben [appellant sub 3] , [appellant sub 5] en [appellant sub 4] als verkopend aandeelhouders en bestuurders van Logan een deel van hun verkoopopbrengst geïnvesteerd in DGI Holding en zijn zij voor respectievelijk 2,05%, 0,72% en 3,05% aandeelhouder geworden van DGI Holding.
2.4
Sinds november 2016 is [appellant sub 2] CEO en (middelijk) statutair bestuurder van Verolme Special Equipment B.V., behorende tot de Verolme-groep.
2.5
DGI Holding en haar aandeelhouders hebben op 30 december 2016 de bestaande aandeelhoudersovereenkomst (hierna: de SHA) gewijzigd, maar ook reeds bestaande afspraken herbevestigd. Op grond van art. 15 SHA moeten alle aandeelhouders toestemming geven voor een overdracht van aandelen van DGI Holding. Op de voet van art. 22 SHA zijn aandeelhouders gebonden aan een concurrentie- en relatiebeding.
2.6
Eind 2017 of begin 2018 zijn Doedijns c.s. en Verolme de onderhandelingen gestart over een overname van Logan door de Verolme-groep (hierna: de Logan Deal).
2.7
Omdat [appellant sub 2] , [appellant sub 3] , [appellant sub 4] en [appellant sub 5] bij een overname werkzaamheden voor Verolme dan wel Logan zouden gaan verrichten, heeft Verolme als voorwaarde bij de Logan Deal gesteld dat zij niet gebonden zouden zijn aan het non-concurrentie- en relatiebeding.
2.8
Doedijns c.s. beschouwden Verolme en Logan na de Logan Deal als concurrenten. Omdat [X] c.s. door de Logan Deal geen actieve betrokkenheid meer zouden hebben bij Doedijns c.s., achtten Doedijns c.s. het onwenselijk dat [X] c.s. als actief aandeelhouder, met informatie- en vergaderrechten, betrokken zouden blijven bij DGI Holding.
2.9
Partijen hebben hun afspraken over de consequenties van de Logan Deal vastgelegd in een Waiver Agreement. Op 18 april 2018 hebben zij daarover gesproken op het kantoor van de toenmalig advocaten van [X] c.s. (Allen & Overy). Op 19 april 2018 is een concept van de Waiver Agreement voorgelegd aan [X] c.s.
2.1
Op 24 april 2018 hebben partijen de Waiver Agreement getekend. Hierin staat dat [X] c.s. hun aandelen in DGI Holding overdragen aan een op te richten stichting administratiekantoor (hierna: STAK DGI) en certificaathouder worden van STAK DGI. Als certificaathouders van STAK DGI hebben zij geen stem- of vergaderrecht in DGI Holding. Hun economisch belang bij een eventuele verkoop van DGI Holding werd door de Waiver Agreement niet aangetast. Verder is overeengekomen dat Doedijns c.s. jegens [X] c.s. afstand doen van het non-concurrentiebeding en dat het relatiebeding wordt afgezwakt.
2.11
[A] , CEO van Doedijns, en [B] , partner van IK Investment Partners, zijn in de Waiver Agreement aangewezen als bestuurders van STAK DGI.
2.12
In mei 2018 is de Logan Deal afgerond en is Logan overgedragen aan Verolme.
2.13
Doedijns c.s. hebben [X] c.s. verzocht de noodzakelijke handelingen te verrichten tot het leveren van hun aandelen aan STAK DGI. Aanvankelijk hebben zij volmachten getekend, zodat de aandelen konden worden overgedragen, maar [appellant sub 3] en [appellant sub 5] hebben hun volmachten op 4 juni 2018 ingetrokken.
2.14
Vanaf juni 2018 is tussen partijen discussie ontstaan over de (on)mogelijkheid om de aandelen over te dragen. Voor de overdracht van aandelen is op grond van art. 15 SHA immers toestemming nodig van alle aandeelhouders van DGI Holding. Omdat aandeelhouder Rosmolen Management B.V. (hierna: Rosmolen), die buiten de Logan Deal stond, geen toestemming gaf, konden de aandelen sowieso niet worden overgedragen.
2.15
Op 26 november 2018 heeft Rosmolen haar aandelen in DGI Holding overgedragen aan Doedijns International.
2.16
Bij brief van 27 november 2018 van de advocaat van Doedijns c.s. is [X] c.s. verzocht mee te werken aan de overdracht van de aandelen overeenkomstig de Waiver Agreement. Bij brief van 3 december 2018 van hun advocaat hebben [X] c.s. meegedeeld de aandelen niet te zullen overdragen, omdat de Waiver Agreement tot stand is gekomen door misbruik en in strijd met art. 2:8 BW. Zij hebben Doedijns c.s. uitgenodigd voor een bespreking en meegedeeld tot een oplossing te willen komen. Doedijns c.s. hebben bij brief van 10 december 2018 van hun advocaat de uitnodiging afgewezen en [X] c.s. gesommeerd de aandelen over te dragen.

3.Beoordeling

3.1
In dit kort geding heeft de voorzieningenrechter op vordering van Doedijns c.s., verkort weergegeven, [X] c.s. veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis al hun aandelen in DGI Holding over te dragen aan STAK DGI. Voor het geval [X] c.s. niet aan die veroordeling voldoen, heeft de voorzieningenrechter bepaald dat zijn vonnis in de plaats treedt van een tot die overdracht strekkende leveringsakte.
De voorzieningenrechter heeft hiertoe, verkort weergegeven, het volgende overwogen. Doedijns c.s. hebben een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen (rov. 4.1). De vordering strekt tot nakoming van de Waiver Agreement (rov. 4.3). Het is zeer onaannemelijk dat de bodemrechter de Waiver Agreement nietig zal verklaren of zal vernietigen, hetzij op grond van misbruik van omstandigheden, hetzij vanwege strijd met de redelijkheid en billijkheid op de voet van art. 2:8 BW, hetzij anderszins. De vordering is daarom toewijsbaar (rov. 4.8 en 4.9).
Hiertegen is het hoger beroep gericht met een ongenummerde grief (tegen de feitenopsomming) en zeven genummerde grieven.
3.2
Met de grief tegen de feitenopsomming heeft het hof rekening gehouden door hiervoor in rov. 2.1-2.16 de feiten weg te laten waartegen de grief is gericht.
3.3
Grief 4 is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Doedijns c.s. voldoende spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorzieningen.
3.4
Doedijns c.s. hebben in eerste aanleg aangevoerd dat zij spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen hebben in verband met hun belang bij behoud van hun concurrentiepositie. Doedijns c.s. beschouwen Verolme en Logan als hun concurrenten. [X] c.s. zijn daar werkzaam of zijn anderszins daarbij betrokken. Verzoeken om informatie die [X] c.s. op basis van het aandeelhouderschap van DGI Holding kunnen doen, hebben de potentie de concurrentiepositie van Doedijns c.s. te ondermijnen.
Verder hebben Doedijns c.s. aangevoerd dat de gevraagde voorzieningen hun belang dienen bij rust binnen hun vennootschappelijke orde. [X] c.s. gebruiken het aandeelhouderschap van DGI Holding op een wijze die belangen van andere stakeholders in gevaar brengt. Zo heeft [appellant sub 2] bij e-mailbericht van 18 oktober 2018 om 9.08 uur aangekondigd maandelijkse aandeelhoudersvergaderingen te zullen beleggen, aldus Doedijns c.s.
3.5
Zowel het belang van Doedijns c.s. bij behoud van hun concurrentiepositie als hun belang bij rust binnen hun vennootschappelijke orde levert een voldoende spoedeisend belang op bij de getroffen voorzieningen. De omstandigheid dat Doedijns c.s. [X] c.s. in de periode van 24 april 2018 en 27 november 2018 niet op nakoming van de Waiver Agreement hebben aangedrongen, doet daaraan niet af.
De voorzieningenrechter heeft dus terecht spoedeisend belang aangenomen. In het midden kan blijven of het door de voorzieningenrechter genoemde belang van IK Investment Partners om niet te worden gehinderd bij haar pogingen haar aandelen in DGI Holding te verkopen, ook voldoende spoedeisend is.
3.6
De zaak is niet te ingewikkeld voor behandeling in kort geding. De rechtsvraag is overzichtelijk. De over en weer gestelde feitelijke gang van zaken is ook overzichtelijk en grotendeels onbetwist. Weliswaar worden de feiten door partijen zeer verschillend geduid, maar het kort geding leent zich goed voor een voorlopige waardering van de feiten door de rechter.
In het midden kan ook blijven of de getroffen voorziening tot onomkeerbare gevolgen leidt en of de aandelenoverdracht ongedaan kan worden gemaakt in een bodemprocedure. De rechter kan in kort geding immers ook een voorziening treffen waarvan de gevolgen in feite niet meer herstelbaar zijn, indien het spoedeisend karakter aanwezig is en de gevraagde voorziening wordt gerechtvaardigd door de billijke afweging van de belangen van partijen (HR 11 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1262). Gelet op dit alles faalt grief 4.
3.7
De overige grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
3.8
De vordering van Doedijns c.s. strekt tot nakoming van een contractuele verbintenis van [X] c.s. uit de Waiver Agreement. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen en [X] c.s. ook hebben onderschreven, dient daarom (naast het spoedeisend belang en een belangenafweging) beoordeeld te worden of het voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter de vordering tot nakoming zou toewijzen.
[X] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat zij de Waiver Agreement onder protest hebben ondertekend en dat zij er bezwaren tegen hebben geuit, maar daarmee hebben zij niet, althans onvoldoende kenbaar, betwist dat zij zich door ondertekening van de Waiver Agreement contractueel hebben verbonden om hun aandelen in DGI Holding over te dragen aan een stichting administratiekantoor, zoals nader in de Waiver Agreement geregeld. Ook overigens hebben zij dat niet betwist.
3.9
[X] c.s. hebben het verweer gevoerd dat Doedijns c.s. door nakoming te verlangen misbruik maken van hun machtspositie als meerderheidsaandeelhouder en van hun bevoegdheid als contractspartij en dat dit verlangen in strijd is met eisen van redelijkheid en billijkheid die het vennootschapsrecht en het overeenkomstenrecht stellen.
3.1
Gelet op het beginsel van de contractsvrijheid is een beoogde contractspartij die onderhandelt over de totstandkoming van een overeenkomst niet verplicht de beoogde overeenkomst aan te gaan. Bij de onderhandelingen mag ieder van de onderhandelende partijen in beginsel het eigen belang voorop stellen. Ieder van de onderhandelende partijen is niet alleen in beginsel vrij om de onderhandelingen af te breken, maar ook om, zo lang nog geen wilsovereenstemming is bereikt, nadere voorwaarden te stellen aan haar instemming met de beoogde overeenkomst. Wel zijn onderhandelende partijen verplicht hun gedrag mede te laten bepalen door elkaars gerechtvaardigde belangen.
Nadat een overeenkomst tot stand is gekomen, geldt dat een tussen de contractspartijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 6:248 lid 2 BW).
3.11
Een meerderheidsaandeelhouder mag in zijn verhouding tot minderheidsaandeelhouders in beginsel zijn eigen belang voorop stellen, maar hij mag de belangen van de minderheidsaandeelhouders niet volkomen negeren. Zoals iedere aandeelhouder is een meerderheidsaandeelhouder jegens alle krachtens de wet en de statuten bij de organisatie van de vennootschap betrokkenen gehouden zich te gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (art. 2:8 lid 1 BW). De vennootschap en haar meerderheidsaandeelhouder zal op grond van art. 2:8 BW jegens de minderheidsaandeelhouder de nodige zorgvuldigheid moeten betrachten.
3.12
Doedijns c.s. waren niet verplicht de Logan Deal aan te gaan. Zij waren bij de onderhandelingen over het aangaan van de Logan Deal in beginsel vrij om hun eigen belangen te behartigen. Zij konden in redelijkheid van mening zijn dat de Logan Deal zou bewerkstelligen dat Verolme en Logan concurrenten van Doedijns c.s. zouden worden. Doedijns c.s. houden zich immers (onder meer) bezig met hydraulische aandrijfsystemen. Weliswaar hield Verolme zich daar vóór de Logan Deal niet mee bezig, maar door de Logan Deal zou de Verolme Groep een onderneming in handen krijgen die zich daar wel mee bezig hield, namelijk Logan. Om die reden konden Doedijns c.s. het in redelijkheid onwenselijk achten dat [X] c.s. na de Logan Deal de informatie- en vergaderrechten zouden behouden die verbonden zijn aan het aandeelhouderschap van DGI Holding. Reeds de enkele omstandigheid dat [X] c.s. door de Logan Deal geen actieve betrokkenheid meer zouden hebben bij Doedijns c.s., mocht voor Doedijns c.s. redelijkerwijs voldoende zijn om onwenselijk te achten dat zij wel informatie- en vergaderrechten zouden behouden. Een manier voor Doedijns c.s. om die (voor hen) onwenselijke situatie te vermijden, was dat zij aan haar instemming met de Logan Deal de nadere voorwaarde verbond dat [X] c.s. hun aandeelhouderschap in DGI Holding zouden omzetten in een certificaathouderschap. Zij mochten dit in redelijkheid doen. Zij mochten daarbij in redelijkheid ook bedingen dat [X] c.s. geen deel zouden uitmaken van het bestuur van de stichting administratiekantoor.
3.13
Indien voor Doedijns c.s. meegespeeld heeft of zelfs de belangrijkste overweging is geweest dat zij (in welke juridische vorm en op welke termijn dan ook) DGI Holding aan een derde wilde kunnen verkopen zonder daarvoor de instemming van [X] c.s. nodig te hebben, is ook dat een redelijk belang dat meebracht dat Doedijns c.s. in redelijkheid aan haar instemming met de Logan Deal de nadere voorwaarde mocht verbinden dat [X] c.s. hun aandeelhouderschap in DGI Holding zouden omzetten in een certificaathouderschap.
3.14
Ook kort voor de beoogde datum voor het bereiken van de Logan Deal mochten Doedijns c.s. die nadere voorwaarde nog stellen. Dit geldt zelfs als zij die nadere voorwaarde om tactische redenen bewust pas kenbaar hebben gemaakt in de laatste fase van langdurige, moeizame en kostbare onderhandelingen (hetgeen [X] c.s. stellen en Doedijns c.s. betwisten).
3.15
Weliswaar werden, doordat [X] c.s. hun aan het aandeelhouderschap van DGI Holding verbonden informatie- en vergaderrechten kwijtraakten, [X] c.s. in zekere mate in hun belangen geschaad, maar (naar het voorshands oordeel van het hof) niet in onaanvaardbare mate. Het is voorshands niet aannemelijk dat het verlies van informatie- en vergaderrechten voor [X] c.s. zal meebrengen dat DGI Holding aan een derde zal worden verkocht tegen een prijs of andere condities die ongunstig zijn voor [X] c.s. Tegenover het nadeel van het verlies van de informatie- en vergaderrechten stond voor [X] c.s. in elk geval het voordeel dat de Logan Deal doorging. [X] c.s. bevonden zich niet in een noodsituatie en zij werden door het stellen van de nadere voorwaarde ook niet in een noodsituatie geplaatst. De omstandigheid dat [X] c.s. lang betrokken zijn geweest bij (de activiteiten van) DGI Holding en succesvol zijn geweest bij het ontwikkelen van die activiteiten, maakt dat niet anders.
3.16
Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, en [X] c.s. in hoger beroep ook niet hebben betwist, zijn [X] c.s. ervaren partijen en werden zij bijgestaan door gespecialiseerde advocaten. Mede gelet daarop mochten Doedijns c.s. erop vertrouwen dat [X] c.s. zelf hun belangen in hoge mate konden en zouden behartigen. Ook is niet betwist dat [X] c.s. bewust ervoor gekozen hebben de Waiver Agreement te ondertekenen na afweging van de voor- en nadelen daarvan. Indien zij bij die afweging de verwachting koesterden dat Rosmolen minderheidsaandeelhouder van DGI Holding zou blijven, komt die inschatting voor hun eigen risico.
[X] c.s. hebben gesteld dat Doedijns c.s. om Rosmolen uit te kopen gebruik hebben gemaakt van een oude
good leaver compulsary transfer of shares clauseuit de aandeelhoudersovereenkomst (art. 16 SHA). Volgens hen is het gebruik van die bepaling oneigenlijk en onrechtmatig geweest (en een "aas uit de mouw" en "vuil spel"), maar zij hebben onvoldoende feiten gesteld waaruit dat zou kunnen worden afgeleid. Indien art. 16 SHA verder nooit ingeroepen is geweest en Rosmolen een uitstekende reputatie heeft, zoals [X] c.s. hebben gesteld, maakt dat een en ander het gebruik van art. 16 SHA in dit geval nog niet oneigenlijk of onrechtmatig, ook niet zonder meer als de bepaling is ingeroepen met het oog op een wens om in staat te worden gesteld DGI Holding ongehinderd aan een derde te verkopen.
3.17
Op grond van het voorgaande mochten Doedijns c.s. dus in redelijkheid bedingen dat [X] c.s. de verbintenis uit de Waiver Agreement zouden aangaan. Op dezelfde gronden mogen zij in redelijkheid nakoming van die verbintenis verlangen. Op dezelfde gronden mochten zij ook een kort geding beginnen wegens weigering van [X] c.s. om die verbintenis na te komen.
Onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld om aan te nemen dat een en ander in strijd zou zijn met het vennootschappelijke belang van DGI Holding.
3.18
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, faalt het beroep van [X] c.s. op misbruik van bevoegdheid als contractspartij, op misbruik van machtspositie als meerderheidsaandeelhouder en op de eisen van redelijkheid en billijkheid. Voorgaande overwegingen brengen verder mee dat de handelwijze van Doedijns c.s., anders dan [X] c.s. hebben aangevoerd, niet kan worden gekwalificeerd als "chantage" en de positie van [X] c.s. niet als "met de rug tegen de muur".
Voor zover [X] c.s. hebben beoogd het verweer te voeren dat de Waiver Agreement tot stand is gekomen onder invloed van het wilsgebrek misbruik van omstandigheden als bedoeld in art. 3:44 lid 4 BW en daarom vernietigbaar is, stuit ook dat op voorgaande overwegingen af.
3.19
Evenmin kan de handelwijze van Doedijns c.s. worden gekwalificeerd als "bedrog" (kennelijk: in de zin van art. 3:44 lid 3 BW). [X] c.s. hebben niet toegelicht welke onjuiste mededelingen Doedijns c.s. zouden hebben gedaan, welke feiten zij zouden hebben verzwegen die zij verplicht waren mede te delen of welke feiten en omstandigheden meebrengen dat sprake zou zijn van een kunstgreep.
[X] c.s. hebben gesteld dat het bestuur van DGI Holding op een aandeelhoudersvergadering van 28 november 2018 eerst heeft ontkend dat er een overname naderde en daarna heeft toegegeven dat er daarover gesprekken gaande waren, maar (wat daarvan zij) die vergadering is meer dan een half jaar na het ondertekenen van de Waiver Agreement gehouden. Indien Doedijns c.s. ten tijde van het ondertekenen van de Waiver Agreement niet aan [X] c.s. kenbaar hebben gemaakt dat zij voornemens waren DGI Holding te verkopen, levert dat geen bedrog op. Ook zonder een dergelijke mededeling moesten [X] c.s. rekening houden met de mogelijkheid dat Doedijns c.s. tot verkoop van DGI zouden willen overgaan.
3.2
In het midden kan blijven of [X] c.s. in de periode na ondertekening van de Waiver Agreement alle informatie van het bestuur van DGI Holding hebben verkregen die past bij het recht op informatie dat in het algemeen aan aandeelhouders toekomt en bij de zorgplicht die een meerderheidsaandeelhouder in het algemeen jegens minderheidsaandeelhouders in acht heeft te nemen. De gang van zaken rond de aandeelhoudersvergadering van 28 november 2018 en daarna kan ook overigens onbesproken blijven bij gebrek aan belang voor de toewijsbaarheid van de vordering.
3.21
Het is voldoende aannemelijk dat een bodemrechter de vordering tot nakoming zou toewijzen. Er bestond voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering en er bestaat voldoende spoedeisend belang bij instandhouding van die toewijzing. Afweging van de belangen van partijen leidt eveneens tot het oordeel dat de vordering terecht is toegewezen en dat de toewijzing in stand moet blijven. De aannemelijkheid van de vordering, het spoedeisend belang en de belangenafweging brengen ook mee dat de bepaling van de voorzieningenrechter dat zijn vonnis zo nodig in de plaats treedt van een leveringsakte en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in stand dienen te blijven. Voor zover de grieven zich richten tegen de door de voorzieningenrechter gehanteerde maatstaven voor toewijzing van een vordering als de onderhavige, falen zij bij gebrek aan belang.
3.22
Voor bewijslevering door middel van getuigen is in dit kort geding geen plaats. Het bewijsaanbod van [X] c.s. wordt daarom gepasseerd.
3.23
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] c.s. zijn terecht in de proceskosten in eerste aanleg en de nakosten veroordeeld en zullen als in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. [X] c.s. hebben in hoger beroep erop gewezen dat de advocaat van Doedijns c.s. bij e-mailbericht van 14 maart 2019 aan de advocaat van [X] c.s. heeft bericht dat Doedijns c.s. [X] c.s. aansprakelijk houden voor de te maken juridische kosten in dit geschil. Voor de beoordeling in dit kort geding is dat niet van belang, ook niet voor de proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Doedijns c.s. begroot op € 741,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, G.C.C. Lewin en H. Koster en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.