ECLI:NL:GHAMS:2020:496

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
23-001823-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne via de haven van Harlingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1980 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was beschuldigd van de (verlengde) invoer van ongeveer 261 kilogram cocaïne op 10 juni 2017 te Harlingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam ter terechtzitting in hoger beroep op 5 februari 2020, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte heeft het feit bekend en er zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder verklaringen van verbalisanten en proces-verbaal van verhoor. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De opgelegde straf is in lijn met de ernst van het feit en de betrokkenheid van de verdachte. Het hof heeft ook de in beslag genomen goederen behandeld, waarbij sommige werden teruggegeven aan de verdachte en andere werden verbeurd verklaard. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001823-18
datum uitspraak: 19 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-997036-17 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 10 juni 2017 te Harlingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 261 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsmiddelen

Het hof komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen. Nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit zal worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2020;
een proces-verbaal bevindingen met betrekking tot vaarbewegingen [naam 1] met documentcode [code] van 27 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1];
een proces-verbaal waarneming met nummer DFB 2017020700402 van 13 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (AMB-012);
een proces-verbaal met nummer 2018.0418.00297 van 11 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (AMB-002);
een proces-verbaal van aanhouding in onderzoek 61770 [naam 2] van 11 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (PD1-01);
een proces-verbaal uitpakken en wegen met dossiernummer 61770 van 14 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (AMB-007);
een geschrift, te weten een brief van het Douane Laboratorium met kenmerk B304.7.0004 en laboratoriumnummer 6852X17 van 15 juni 2017 aan de Belastingdienst/FIOD-HARC met als bijlage een rapport met hetzelfde kenmerk en laboratoriumnummer (AMB-021);
een proces-verbaal bevindingen in onderzoek 61770 [naam 2] van 22 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (AMB-014);
een proces-verbaal observeren met nummer 170609.N93.[naam 3] in onderzoek [naam 3] van 15 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] met als bijlage het activiteitenjournaal van de observatie op 9 juni 2017 (OBS-001);
een proces-verbaal bevindingen in onderzoek 61770 [naam 2] van 30 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (AMB-057);
een proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] met PSF-nummer 61770 van 13 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[verbalisant 8] en [verbalisant 9] (V-005-02);
12. Een proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] met PSF-nummer 61770 van 23 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] (V-003-03).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 10 juni 2017 te Harlingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 261 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat aansluiting te zoeken bij de in de zaken van de medeverdachten opgelegde straffen, dan wel in ieder geval de door de rechtbank opgelegde straf te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van ongeveer 261 kilogram cocaïne, door deze cocaïne met anderen uit zee op te vissen en naar het vasteland te brengen. De verdachte heeft daartoe ook de benodigde communicatie- en lokalisatieapparatuur aan boord gebracht.
Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat zij bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Dit bedreigt de volksgezondheid. Ook leidt het tot verschillende andere vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld de strafbare feiten die gepleegd worden om met de opbrengst daarvan cocaïne te kunnen kopen. Om de volksgezondheid te beschermen en bedoelde cyclus van strafbare feiten te beperken, is de invoer van cocaïne met een aanzienlijke straf bedreigd.
Het hof is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die doorgaans bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid aan harddrugs plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt, afhankelijk van de vraag of sprake is van daders die enige rol in de organisatie spelen, in geval van invoer van meer dan 20 kilogram een gevangenisstraf van ten minste 5 dan wel 6 jaren genoemd.
Het hof is van oordeel dat een (nadere) betrokkenheid van de verdachte in de organisatie onvoldoende uit het dossier volgt. Het hof acht daarnaast, anders dan de rechtbank, de rol van de verdachte niet zodanig pregnant, mede gelet op de betrokkenheid van de medeverdachte [medeverdachte 3] en de duur van de aan hem op te leggen gevangenisstraf, dat deze een gevangenisstraf van 6 jaren rechtvaardigt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 januari 2020 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het hof zal de onder de verdachte in beslag genomen zaktelefoon en het papier teruggeven aan de verdachte. De overige in beslag genomen goederen, te weten (kort samengevat) de communicatie– en lokalisatieapparatuur en de tassen waarin deze zijn aangetroffen, zal het hof verbeurd verklaren. Laatstgenoemde goederen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien deze aan de verdachte toebehoren en het bewezen geachte feit met behulp daarvan is gepleegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de voorwerpen met nummers 3 tot en met 13 op de aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de voorwerpen met nummers 1 en 2 op de aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2020.
[…]