ECLI:NL:GHAMS:2020:495

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
23-001784-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne via de haven van Harlingen met een viskotter

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij de invoer van ongeveer 261 kilogram cocaïne op 10 juni 2017, waarbij hij samen met anderen op een viskotter in de haven van Harlingen aanwezig was. Het hof heeft de verweren van de verdachte verworpen en geoordeeld dat hij opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De verdachte had geen geloofwaardige verklaring voor zijn aanwezigheid op de kotter en het hof achtte het onwaarschijnlijk dat hij als onwetende visser zou zijn meegenomen. De verklaringen van medeverdachten werden als betrouwbaar beschouwd en ondersteunden de beschuldigingen tegen de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. De straf is gegrond op de ernst van het feit en de volksgezondheidsrisico's die de invoer van cocaïne met zich meebrengt. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001784-18
datum uitspraak: 19 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-997037-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 10 juni 2017 te Harlingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 261 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte op 10 juni 2017 weliswaar als een van de bemanningsleden aanwezig was op de viskotter [nummer] waarmee ongeveer 261 kilogram cocaïne via Harlingen is ingevoerd, maar dat hij daar was als visser. Hij was niet op de hoogte van het eigenlijke doel van de vaartocht en wist niets van de afspraken die kennelijk tussen de organisatoren van het transport en de overige bemanningsleden waren gemaakt. De andersluidende verklaringen van [medeverdachte 1] dienen als onbetrouwbaar terzijde te worden geschoven. Die verklaringen zijn immers innerlijk tegenstrijdig en staan haaks op de verklaringen van andere betrokkenen. Bovendien heeft [medeverdachte 1] er belang bij om zichzelf en zijn zakelijke partner [naam 2] buiten schot te houden. [medeverdachte 1] en [naam 2] hadden een veel grotere rol dan tot nu toe is aangenomen en stonden in direct contact met de organisatie achter het transport van cocaïne met de [nummer].
De raadsman heeft geconcludeerd dat de verdachte geen wetenschap had van de door zijn medeverdachten ingevoerde cocaïne, dat zijn opzet op het ten laste gelegde ontbreekt en dat geen sprake is van medeplegen.
Tot slot heeft de raadsman verzocht [getuige] als getuige te horen, indien het hof de advocaat-generaal zou volgen in diens redenering dat de contacten tussen de verdachte en [getuige] redengevend zijn om aan te nemen dat de verdachte een grote(re) rol heeft gehad binnen de organisatie die verantwoordelijk was voor de invoer van de op de [nummer] aangetroffen cocaïne.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende onbetwiste feiten vast.
Op 10 juni 2017 werd de viskotter [nummer] in de haven van Harlingen aan een controle onderworpen. In een watertank werd een partij cocaïne met een nettogewicht van ongeveer 261 kilogram aangetroffen. Op dat moment bevonden zich naast de verdachte de volgende personen aan boord van de [nummer]: [medeverdachte 2], [naam 3] en [naam 4]. [1] In het Besox-systeem (een digitaal logboeksysteem van België waarin de namen van de bemanningsleden moeten worden geregistreerd) waren als de op dat moment op de [nummer] aanwezige bemanningsleden geregistreerd: [naam 4], [medeverdachte 1], [naam 5] en [naam 3].
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde cocaïnetransport bekend. Hij is naar eigen zeggen enkele weken vóór 10 juni 2017 door twee mannen benaderd om met de kotter cocaïne uit zee op te vissen in ruil voor € 300.000,00. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de hulp van [naam 4] en [naam 3] ingeroepen bij dit transport. Ook heeft hij [naam 2] geïnformeerd omtrent het uit te voeren transport. Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij weet hoe en door wie de verdachte is geregeld, maar dat hij daar verder niets over wil verklaren vanwege zijn eigen veiligheid. De medeverdachte [medeverdachte 2], door [medeverdachte 1] op 9 juni 2017 bij de brandweerkazerne in Harlingen opgehaald en naar de [nummer] gebracht, ging mee voor de communicatie aan boord, aldus [medeverdachte 1].
Anders dan de raadsman en met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] voldoende betrouwbaar en derhalve bruikbaar zijn voor het bewijs. Daarbij neemt het hof, naast het feit dat [medeverdachte 1] ook zichzelf belast, in aanmerking dat zijn verklaringen op relevante punten steun vinden in de verklaringen van de overige betrokkenen, alsmede in het tactisch bewijs. Zo heeft [naam 2], de mede-eigenaar van de kotter, bevestigd dat [medeverdachte 1] hem had verteld van plan te zijn de [nummer] te gebruiken voor een cocaïnetransport. [naam 4] heeft daarnaast bevestigd dat hij door [medeverdachte 1] is gevraagd voor het transport en heeft overeenkomstig verklaard over de gemaakte afspraken, zoals het veinzen van motorproblemen om meteen na het oppikken van de cocaïne op zee weer terug de haven in te kunnen varen. Verder biedt de observatie van 9 juni 2017 steun aan de verklaring van [medeverdachte 1] dat de medeverdachte [medeverdachte 2] ten behoeve van de communicatie is meegegaan. In de aan boord aangetroffen tassen, die sterke gelijkenissen vertonen met de tassen die [medeverdachte 2] volgens de observatie op 9 juni 2017 aan boord heeft gebracht, is immers onder meer communicatieapparatuur aangetroffen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte
De verklaringen van de verdachte daarentegen zijn niet alleen innerlijk tegenstrijdig, maar worden bovendien op belangrijke punten weersproken door de bevindingen in het dossier. Zo heeft de verdachte als enige verklaard dat er tijdens de vaartocht een poging is gedaan om te vissen. Dat geldt eveneens voor zijn verklaring dat de hele nacht is gewerkt om technische problemen op te lossen. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen voor een technisch mankement aan de kotter, behalve de smoes van de geveinsde technische problemen om de snelle terugkeer naar de haven te verantwoorden. Dat er in werkelijkheid geen sprake was van technische problemen blijkt ook uit de op 12 juni 2017 afgelegde verklaring van [naam 2], inhoudende dat hij op 11 juni 2017 (een dag na het transport) de [nummer] probleemloos heeft overgevaren.
Ook over de reden van zijn deelname aan de vaartocht heeft de verdachte wisselend verklaard. Volgens zijn echtgenote heeft de verdachte gezegd dat hij meeging aan boord van de [nummer] om een probleem met de pomp te verhelpen. Dit is in tegenspraak met zijn verklaring tegenover de politie dat hij meeging om te vissen in verband met een tekort aan bemanning. [naam 2] heeft op 12 juni 2017 verklaard dat er geen tekort was, dat hij zijn eigen crew had en dat [verdachte] daarvan geen deel uitmaakte.
Voorts heeft de verdachte verklaard dat de gegevens van degene die hem heeft meegevraagd op de [nummer] in zijn telefoon te vinden moeten zijn. Nadat hij is geconfronteerd met de in zijn telefoon gevonden contacten heeft hij evenwel verklaard dat degene die hem had gevraagd daar
niettussen zit. Ook ontkent de verdachte door een zwarte Audi A6 bij de kotter te zijn afgezet, terwijl volgens de observatie de laatste persoon die op 9 juni 2017 aan boord ging door deze Audi is afgezet en de verdachte zelf heeft verklaard dat de andere bemanningsleden al aan boord waren toen hij aan boord ging.
Daarbij komt dat niet valt in te zien waarom de deelnemers aan dit cocaïnetransport, gelet op het afbreukrisico, een onwetende visser mee zouden nemen. Aangezien het schip klein is, zou de onwetende visser immers goed kunnen meemaken dat tassen met een brutogewicht van in totaal 300 kilogram uit het water worden opgevist en op het schip worden verborgen en het zou hem in ieder geval opvallen dat er niet wordt gevist. Terug op het vasteland zou de onwetende visser deze bevindingen met anderen, waaronder de politie, kunnen delen. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de overige deelnemers aan dit transport een dergelijk risico met een transport van deze omvang en waarde zouden nemen.
De andere verklaring van de verdachte, dat hij waarschijnlijk is meegevraagd omdat hij over het benodigde (Belgische) vaarbewijs beschikt, kan niet worden gevolgd, reeds omdat niet zíjn naam maar juist de naam van iemand anders stond geregistreerd in het Besox-systeem.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof aan de verklaring van de verdachte, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met de [nummer] mee ging om te vissen, geen geloof hecht.
Wetenschap en opzet
Op grond van het voorgaande neemt het hof als vaststaand aan dat de viskotter [nummer] op 9 juni 2017 is uitgevaren met als enig doel het opvissen van cocaïne uit zee om deze vervolgens naar Harlingen te brengen. Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte tevoren van het werkelijke doel van de tocht op de hoogte is gesteld. Hiermee staat naar het oordeel van het hof dan ook vast dat de verdachte opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne in Nederland.
Medeplegen
De hiervoor genoemde belastende feiten en omstandigheden kunnen in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend worden geacht voor het bewijs van het tezamen en in vereniging plegen van de invoer van ongeveer 261 kilogram cocaïne. Daarbij is betrokken dat de verdachte samen met twee andere bemanningsleden ten tijde van het opvissen van de tassen op het dek aanwezig was en dat het opvissen en in de machinekamer opbergen van dertien tassen met een totaalgewicht van ruim 300 kilogram een handeling is die door meer personen moet worden uitgevoerd. De verdachte heeft voor die feiten en omstandigheden ook geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven, waar dat naar het oordeel van het hof wel van hem mocht worden verwacht. Dat de exacte rol van de verdachte niet kan worden vastgesteld, staat dan ook aan een bewezenverklaring van het medeplegen van de invoer van cocaïne niet in de weg.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk getuigenverzoek
Het hof gebruikt de contacten tussen [getuige] en de verdachte niet in de bewijsconstructie, zodat de voorwaarde voor het horen van deze getuige niet is vervuld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 10 juni 2017 te Harlingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 261 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in de bijlage bij dit arrest zijn opgenomen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat aan te sluiten bij hetgeen de officier van justitie in eerste aanleg heeft gevorderd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van ongeveer 261 kilogram cocaïne, door deze cocaïne met anderen uit zee op te vissen en in een vissersboot naar het vasteland te brengen.
Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Dit bedreigt de volksgezondheid. Ook leidt het tot verschillende andere vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld de strafbare feiten die worden gepleegd om met de opbrengst daarvan cocaïne te kunnen kopen. Om de volksgezondheid te beschermen en om bedoelde cyclus van strafbare feiten te beperken, is de invoer van cocaïne met een aanzienlijke straf bedreigd.
Het hof is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die doorgaans bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid aan harddrugs plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt, afhankelijk van de vraag of sprake is van daders die enige rol in de organisatie spelen, in geval van invoer van meer dan 20 kilogram een gevangenisstraf van ten minste 5 of 6 jaren genoemd.
Het hof is van oordeel dat een (nadere) betrokkenheid van de verdachte in de organisatie van dit transport onvoldoende uit het dossier volgt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 januari 2020 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zaktelefoon, kleur: zwart, Apple iPhone 7 (V-02.01.001) in zwart lederhoes.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2020.
[…]

Voetnoten

1.Alle genoemde personen (en [medeverdachte 1]) zijn door de rechtbank veroordeeld voor hun deelname aan het onderhavige feit. Van deze personen zijn alleen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] in appel.