ECLI:NL:GHAMS:2020:49

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
200.245.612/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijke koop van een huis als belegging en de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten [appellant sub 1] en [appellante sub 2] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had de vorderingen van appellanten afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat er geen deugdelijke afspraken waren gemaakt over de juridische vormgeving van de aankoop en de financiering van een huis in de Verenigde Staten. Appellanten stelden dat zij gezamenlijk met geïntimeerde [geïntimeerde] een huis hadden gekocht als belegging en dat zij recht hadden op de helft van de netto verkoopopbrengst van het huis. Het hof oordeelt dat de partijen inderdaad de intentie hadden om gezamenlijk een huis te kopen en dat er sprake was van een overeenkomst waarin partijen zich verplichtten om ieder voor de helft bij te dragen aan de financiering en de lasten van het huis. Het hof concludeert dat appellanten rechten kunnen doen gelden ten aanzien van de netto verkoopopbrengst van het huis en veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 82.969 aan appellanten, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van appellanten toe, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer 200.245.612/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank C/15/259045 / HA ZA 17-370
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 januari 2020
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J. van Weerden te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Dekker te Purmerend.
Appellanten worden hierna ieder afzonderlijke [appellant sub 1] en [appellante sub 2] genoemd en tezamen [appellanten] Geïntimeerde wordt [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 25 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2018, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde. In dit vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van het geding.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende een voorwaardelijke wijziging van eis,
met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 31 oktober 2019 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, wat mr. van Weerden betreft aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Appellanten hebben een akte met nadere producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de volledige kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding, zo verstaat het hof, in hoger beroep, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellante sub 2] en [geïntimeerde] kennen elkaar van de middelbare school. Na elkaar uit het oog te hebben verloren, hebben zij in de periode 2010-2011 weer contact met elkaar gekregen. Medio 2011 hebben partijen het plan opgevat om een woning te kopen in de Verenigde Staten van Amerika.
2.2
Tussen 28 juli 2011 en 11 augustus 2011 hebben de volgende e-mailwisselingen plaatsgevonden.
Op 28 juli 2011 heeft [geïntimeerde] aan een door haar ingeschakelde makelaar in Californië (hierna: de makelaar) onder meer geschreven:

I talked to my friend in the Netherlands, she and her husband want to invest in a home here in CA.”
Bij e-mail van 30 juli 2011 heeft [appellante sub 2] aan [geïntimeerde] onder meer geschreven:
“Ik moet goed nadenken welke mogelijkheden we hebben. Om nu een hypotheek te nemen op de overwaarde van ons huis vind ik nogal een grote stap. [appellant sub 1] had het over € 30.000 max € 40.000 investering tja dat leek me een prachtig aanbod.”
[geïntimeerde] heeft daarop die zelfde dag onder meer geantwoord:
“ (…) als we geld willen maken moeten we geld besteden, kosten gaan immers altijd voor de baten uit. (…) Investeren in een huis is eigenlijk geen risico want het wordt veel meer waard in een paar jaar.”
Bij e-mail van 1 augustus 2011 heeft [appellante sub 2] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
“In de eerste instantie heb ik € 30 tot € 40.000,- zo op tafel. Dat is niet niks vind ik. Dat zou de helft moeten zijn wat we wilde doen, een huis aanschaffen.”
In reactie op deze e-mail heeft [geïntimeerde] onder meer teruggeschreven:
“Het huis in [plaats](Hof: hierna: het huis)
is solid as a rock (…) Dit is echter niet een huis dat twee ton op gaat brengen in een paar jaar. (…) Dus of het een goeie investering is … ik weet het niet.”
Bij e-mailbericht van 6 augustus 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] onder meer geschreven:
“Ik denk dat ik toch helemaal met je meega v.w.b. [plaats] . Ik denk dat we het samen moeten kopen, jij een gedeelte cash, en ik een (kleiner) gedeelte gefinancierd. Bijvoorbeeld, jij stopt er 40.000 euro in, ik stop er zo’n 25.000 dollar in, dan kunnen we van een gedeelte van het geld de badkamer doen (…). Als we NU een bod uitbrengen, waarbij we zeggen 46.000 cash, 25.000 gefinancierd (…) dan denk ik dat we het hebben. (…) Het huis staat op 2.5 acre (…), prachtig uitzicht (…) heel prive en heel stil (…). [appellant sub 1] zal het misschien nooit willen verkopen hihihihi. (…) Geef me groen licht en ik doe nog dit weekend een bod op het huis van 71.000 dollar. (…) Als eenmaal de economie op het pad naar herstel is, kunnen we het huis met een leuke winst verkopen (…). Uiteraard is het zo dat jij procentueel gezien natuurlijk het leeuwendeel krijgt.”
Op 7 augustus 2011 heeft [geïntimeerde] aan de makelaar medegedeeld dat zij mede namens [appellante sub 2] een bod wil doen op het huis. Daarbij heeft ze aan de makelaar geschreven:
“(…) the house needs to be in both our names, does the contract have to be in both our names and if so, what do you need to know from her?”
Bij e-mail van 11 augustus 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] onder meer geschreven:
“Ik kan niet meer lenen dan 42.000 helaas, dus dat betekent dat iets meer dan 50% van het huis in jullie naam komt, we moeten het nog precies uitrekenen natuurlijk, (…)”
Bij e-mail van 11 augustus 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] geschreven:
“(…) het huis is zojuist goedkoper geworden: 67.600 dollar …(…) We gaan NU het contract opmaken en naar je emailen en dan moet je het ONMIDDELLIJK ondertekenen, zodat we het bod vandaag nog kunnen uitbrengen. Het is wel zo dat ook jij op de hypotheekakte moet van de bank, maar dat is alleen maar papierwerk (…). Te bedenken dat ze met 82.000 gestart zijn twee maanden geleden …. het is voor ons!
Bij e-mail van 11 augustus 2011 heeft [appellante sub 2] aan [geïntimeerde] onder meer geschreven:
“(…) [appellant sub 1] wil graag weten wanneer moet je uiterlijk het geld hebben. We moeten de lening aanvragen (…) [appellant sub 1] KAN zijn doorlopend kredit opnemen tot 30.000 (…).”
Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord:
“Na acceptatie van ons bod (…) kunnen jullie achter het geld aan. Je hebt dan waarschijnlijk 3 tot 4 weken de tijd (…). (W)e (laten) na de overdracht een nieuwe akte opmaken waarin jullie ook als eigenaar staan, en dan procentsgewijs zijn jullie een beetje meer eigenaar dan ik. Simpel toch?”
2.3
In augustus 2011 hebben [appellanten] aan [geïntimeerde] een bedrag van € 30.120,56 overgemaakt, verdeeld in een drietal overboekingen. Daarna hebben de volgende e-mailwisselingen plaatsgevonden.
Bij e-mail van 6 september 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] onder meer geschreven:
“Deze week wordt het huis getaxeerd en de hypotheek rond gemaakt (…). Dan is over 2,5 week de overdracht. Heb je al geboekt? hihii, nog effe schat, gaan we lekker aan ons huissie werken.”
Bij e-mail van 22 september 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] onder meer geschreven:
“Ik moet wel een groot gedeelte van jouw geld aanbetalen, zo’n 33.000 dollar en dan nog de kosten (…) van de overdracht die de verkoper niet betaalt, ikzelf moet dan 37.180 dollar lenen (…). Na de verbouwing krijg ik dan mijn equity loan en dan kan ik er nog meer geld instoppen zodat we elk een gelijk deel hebben betaald (…).”
Bij e-mail van 6 november 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] onder meer geschreven:
“(…) we zorgen er gewoon voor dat we minstens een week voor de Kerst gaan verhuizen en dan kunnen we met de Kerst heerlijk relaxen in ONS nieuwe huis (…).”
2.4
Bij koopovereenkomst van 5 december 2011 waarin uitsluitend [geïntimeerde] als koper is vermeld, is het huis gekocht (en vervolgens aan [geïntimeerde] geleverd) voor een bedrag van USD 68.000. In de daarop volgende periode is het huis met inspanning van beide partijen opgeknapt. Beide partijen hebben in dat verband financiële middelen ter beschikking gesteld.
2.5
Bij e-mail van 27 december 2011 heeft [geïntimeerde] de makelaar gevraagd:
“Is there a way I can create a legal document for [ [appellante sub 2] ] that states that she is 50% owner of this house? (…) She does not want a document that says she lent me the money because that is not what happened, they put in 43,900 into the house, she needs a document that states that she is 50% owner.”
2.6
Bij e-mail van 30 maart 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] onder meer bericht dat het huis is getaxeerd op USD 118.000, dat de onroerendgoedbelasting en de verzekering betaald moeten worden en dat zij aan [appellante sub 2] zal laten weten welk bedrag ze moet overmaken voor haar deel. Bij e-mail van 3 april 2013 heeft ze [appellante sub 2] verzocht USD 40 voor de verzekering en USD 185 voor de genoemde belasting over te maken. Op 22 augustus heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] gevraagd voor de helft bij te dragen in een reparatie aan het huis van in totaal USD 229.
2.7
Bij e-mail van 28 augustus 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] onder meer geschreven dat zij een testament zal maken waarin kort gezegd [geïntimeerde] wil bewerkstelligen dat [appellante sub 2] met de uitkering uit een levensverzekering de hypothecaire lening die [geïntimeerde] heeft afgesloten kan aflossen, zodat [appellante sub 2] het huis, mocht [geïntimeerde] komen te overlijden, in eigendom verkrijgt.
2.8
Bij e-mail van 23 september 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] onder meer bericht dat de verkoop van huizen stijgt en dat ze nooit meer zoiets als “
ons huis” voor deze prijs heeft gezien. Ze sluit af met: “
We hebben een gouwe greep gedaan.”
2.9
Bij e-mail van 17 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] [appellante sub 2] gevraagd voor de helft bij te dragen aan een nieuwe boiler en de installatie daarvan. Ook ten aanzien van overige posten van aanschaf of reparatie heeft [geïntimeerde] bijdragen gevraagd aan [appellante sub 2] , die deze bijdragen steeds heeft voldaan.
2.1
Bij e-mail van 21 april 2015 heeft [geïntimeerde] bericht bepaalde schilder- werkzaamheden niet te willen doen zonder overleg met [appellante sub 2] : “
(…) per slot van rekening ben jij ook eigenaar van ons huis.”
2.11
In oktober 2015 is er tijdens een verblijf van [appellanten] in het huis, waar [geïntimeerde] eveneens verbleef, in de relatie tussen [geïntimeerde] enerzijds en [appellanten] anderzijds een breuk ontstaan. Bij e-mail van 24 november 2015 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] voorgesteld het huis van haar over te nemen en dat zij, als [appellanten] dit niet willen, het huis midden december wil gaan verkopen.
2.12
Bij email van 28 november 2015 heeft [geïntimeerde] [appellante sub 2] medegedeeld dat de onroerendgoedbelasting USD 171,23 per persoon is.
2.13
Bij e-mail van 29 november 2015 heeft [appellante sub 2] aan [geïntimeerde] medegedeeld dat [appellanten] niet het aandeel van [geïntimeerde] in het huis willen overnemen en dat het huis zo snel mogelijk in de verkoop kan worden gezet. [geïntimeerde] heeft hierop diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven dat [appellanten] niet meer welkom zijn en dat het huis voor hen (niets meer dan) een belegging is.
2.14
Bij e-mail van 26 januari 2016 heeft [appellante sub 2] aan [geïntimeerde] gevraagd: “
Heeft inmiddels de overdracht van het huis in [plaats] al plaats gevonden? En heb je er al zicht op wanneer de financiële afhandeling tussen ons kan worden afgerond?”
2.15
Bij e-mail van 18 februari 2016 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] bericht dat zij op 1 maart het huis in de verkoop zal zetten bij een makelaar. Voorts heeft ze gevraagd om het bankrekeningnummer waarop zij geld aan [appellante sub 2] kan overmaken.
2.16
Op 9 september 2016 heeft [geïntimeerde] het huis verkocht voor een bedrag van USD 190.000. Met het oog op het in gereedheid brengen voor de verkoop, heeft zij kosten gemaakt die zij heeft voldaan. [appellanten] hebben niet in deze kosten bijgedragen.
2.17
Bij e-mail van 28 september 2016 heeft [geïntimeerde] aan [appellante sub 2] bericht:
“Ik wil alleen dat je weet dat ik jullie terugbetaal. Ik kan dat nu nog niet maar ik werk er hard aan. Kan nog even duren, maar het komt terug.”
2.18
Bij brief van 18 april 2017 heeft de advocaat van [appellanten] [geïntimeerde] gesommeerd tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 66.147. [geïntimeerde] heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven en heeft ook overigens geen betalingen aan [appellanten] verricht.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg hebben [appellanten] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling aan [appellanten] van (i) een bedrag van € 92.366,55, dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 september 2016, (ii), buitengerechtelijke incassokosten, en (iii) de kosten van het geding. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en daartoe in de kern overwogen dat er tussen partijen geen deugdelijke afspraken zijn gemaakt over de juridische vormgeving van de aankoop en de financiering van het huis en dat de door [appellanten] gestelde grondslagen (deelgenootschap, overeenkomst tot terugbetaling, ongerechtvaardigde verrijking) niet tot een toewijzing van de vorderingen kunnen leiden.
3.2
Tegen deze beslissing en de motivering daarvan komen [appellanten] met drie grieven. Het hoger beroep (inclusief de voorwaardelijke eiswijziging) strekt er toe [geïntimeerde] op basis van een verdeling van de verkoopopbrengst van het huis te veroordelen - naar het hof verstaat – tot betaling van een equivalent bedrag in Euro’s van USD 95.000 dan wel USD 94.694 aan [appellant sub 1] . De
grieven 1 en 2lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.3
Het hof is van oordeel dat het van begin af aan de bedoeling is geweest dat partijen gezamenlijk een huis in Californië zouden kopen als belegging, dat [appellante sub 2] (dan wel [appellante sub 2] en [appellant sub 1] gezamenlijk) en [geïntimeerde] op gelijke wijze rechten op dat huis zouden kunnen uitoefenen en dat bij verkoop van het huis ieder bij helfte in de verkoop zou delen in de opbrengst. Hun rechtsverhouding blijkt uit de inhoud van de hierboven onder 2.2 e.v. weergegeven e-mails in onderling verband en samenhang bezien: er was sprake van een gezamenlijke financiering met betrekking tot de aanschaf van het huis en partijen droegen ieder voor de helft bij in vaste lasten zoals verzekeringen en onroerendgoedbelasting. [geïntimeerde] heeft voorts onvoldoende gemotiveerd betwist dat [appellante sub 2] , al dan niet vergezeld door [appellant sub 1] , regelmatig in het huis verbleef en een bijdrage leverde aan het renoveren van het huis en dat [appellanten] daartoe, in de verhouding met [geïntimeerde] ieder voor de helft, tevens financiële middelen ter beschikking hebben gesteld. Dat ieders bijdrage in aanschaf, lasten en renovatie voor de helft was, hebben [appellanten] nauwkeurig berekend en uiteengezet (Mvg 75 e.v.). Deze berekening is door [geïntimeerde] evenmin voldoende gemotiveerd betwist.
3.4
In de hierboven onder 2.2, 2.3 en 2.5 tot en met 2.10 en 2.12 weergegeven e-mails komt voorts naar voren dat [geïntimeerde] [appellanten] in hun onderlinge verhouding als mede-eigenaar van het huis zag. Zij heeft dit ook jegens de makelaar kenbaar gemaakt, getuige de hierboven onder 2.2 en 2.5 weergegeven e-mails van 7 augustus 2011 en 27 december 2011, waarin zij informeert naar mogelijkheden om [appellante sub 2] voor 50% medegerechtigd te laten zijn in de eigendom van het huis.
3.5
De hierboven beschreven rechtsverhouding tussen partijen wordt door het hof gekwalificeerd als een overeenkomst waarin partijen zich over en weer jegens elkaar hebben verplicht ieder voor de helft bij te dragen aan de financiering en overige lasten van het huis met het oog op een belegging en waarbij ieder der partijen tevens van het huis gebruik kon maken. Het door [geïntimeerde] gedane aanbod tot overname van haar aandeel in het huis nadat het tussen partijen tot een breuk was gekomen, sluit hier logischerwijs op aan: gelet op de aard en de strekking van de overeenkomst, die meebracht dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zouden zijn tot de netto opbrengst na een verkoop, kon in onderling overleg eveneens worden besloten dat de ene partij de andere zou uitkopen. Tot een nadere uitwerking van dit voorstel is het niet gekomen omdat [appellanten] dit voorstel hebben afgewezen. Daarmee is - vanzelfsprekend - niet komen vast te staan dat zij vervolgens geen rechten op de verkoopprijs geldend zouden kunnen maken. Dat partijen geen gezamenlijk (juridisch) eigenaar zijn geworden van het huis, doet daaraan in dit geval niet af.
3.6
Het verweer van [geïntimeerde] dat partijen zich voornamelijk hebben laten leiden door vriendschappelijke betrekkingen, leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar hebben partijen hun juridische relatie geen vorm gegeven in een op schrift gezette overeenkomst, maar dat neemt niet weg dat uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat er een overeenkomst tussen partijen bestond met over en weer afdwingbare rechten en verplichtingen. Ook het verweer dat maar een deel van de e-mails is overgelegd en dat uit niet overgelegde en mogelijk verwijderde e-mails iets anders zou blijken, wordt door het hof verworpen: de hierboven weergegeven e-mails vertonen een consistent beeld en [geïntimeerde] heeft geen e-mails overgelegd waaruit iets anders had kunnen blijken. Het verweer van [geïntimeerde] dat [appellanten] geen aanspraken op verdeling geldend zouden kunnen maken omdat ze zouden hebben afgezien - in een gesprek ten tijde van de breuk - van enig bedrag en/of dat er sprake zou zijn van een schenking van
€ 30.120,56 (het bedrag dat [appellanten] in zijn totaliteit aan [geïntimeerde] hebben overgemaakt) acht het hof ongeloofwaardig. Nog daargelaten dat deze stellingen in het geheel niet zijn geadstrueerd en [geïntimeerde] ter zake dus niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zijn ze onaannemelijk, al was het maar omdat [appellant sub 1] met het oog op de aankoop van het huis een lening is aangegaan. Aan enkele uitlatingen tijdens een ruzie – in de trant van “laat maar zitten” kan niet de conclusie worden verbonden dat [appellanten] afstand van recht hebben gedaan. Bovendien heeft [appellante sub 2] nadien nog nadrukkelijk gevraagd naar de financiële afhandeling na de verkoop en heeft [geïntimeerde] daarop geantwoord dat zij zal terug betalen. Ook de stelling dat er tussen [appellanten] en [geïntimeerde] een huur/gebruiksovereenkomst zou zijn gesloten, waarbij [appellanten] het huis voor 16 weken per jaar gedurende vijf jaar kosteloos konden gebruiken tegen hun inbreng, acht het hof uit de lucht gegrepen en niet voorzien van enige onderbouwing, zodat zij ter zake evenmin aan haar stelplicht heeft voldaan.
3.7
In het midden kan blijven waarom [appellante sub 2] , ondanks voorstellen van [geïntimeerde] daartoe, geen juridisch eigenaar is geworden. Dat kan te maken hebben gehad met de omstandigheid, zoals [appellanten] hebben gesteld, dat [geïntimeerde] op dat moment niet over het geld beschikte om de kosten van een notaris te betalen. Wat daar ook van zij: [appellanten] hebben niet verder aangedrongen op vastlegging omdat zij er in gerechtvaardigd vertrouwen vanuit konden gaan dat zij vanwege de hierboven vastgestelde overeenkomst met [geïntimeerde] voor de helft aanspraken hadden op het huis, die zij bij een mogelijke verkoop zouden kunnen verzilveren.
3.8
Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat [appellanten] rechten kunnen doen gelden ten aanzien van de netto verkoopopbrengst van het huis in die zin dat [geïntimeerde] verplicht is om de helft daarvan aan [appellanten] te betalen.
3.9
[geïntimeerde] heeft gesteld dat alleen zij een bedrag van USD 6.483,33 (loon en materiaalkosten) aan de aannemer heeft betaald voordat de woning voor verkoop gereed was. Zij heeft dit onderbouwd met een verklaring van de aannemer. Daarnaast heeft zij, zo heeft zij gesteld, een bedrag betaald van USD 690 voor inspectie van de septic tank. Het hof zal deze bedragen, waarvan niet dan wel onvoldoende is betwist dat zij door [geïntimeerde] zijn gedragen, aftrekken van de verkoopsom van USD 190.000. Dan resteert een bedrag van afgerond USD 182.827 waartoe ieder der partijen voor de helft gerechtigd is. Dit resulteert in een aan elk van beide partijen toekomend bedrag van USD 91.413,50, welk bedrag, zo stelt het hof vast, gelijk is aan € 82.969. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [appellanten] , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de aanmaning (18 april 2017) tot de dag der algehele voldoening.
3.1
De
grieven 1 en 2slagen. Grief 3 behoeft geen nadere bespreking. Het hof komt niet toe aan bewijslevering. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van [appellanten] zal worden toegewezen zoals hiervoor overwogen.
3.11
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal door het hof worden afgewezen bij gebreke aan een nadere onderbouwing daarvan. De enkele aanmaningsbrief van 18 april 2017 aan [geïntimeerde] biedt voor een toewijzing van deze vordering onvoldoende grondslag.
3.12
[geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van beide instanties. Het hof ziet geen aanleiding voor een volledige proceskostenvergoeding.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] van een bedrag van € 82.969 (zegge: twee en tachtig duizend negenhonderd negen en zestig Euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 april 2017;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] begroot op € 983,93 aan verschotten en € 2.148 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 824,01 aan verschotten en € 5.877 voor salaris.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, D.J. van der Kwaak en J.G. Sijmons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.