In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen Sophia Group B.V. en een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De werknemer was in dienst bij Sophia Group en had een relatiebeding in zijn arbeidsovereenkomst. Na een aanbod van [X] Accountants en Adviseurs B.V. om als recruiter te werken, heeft de werknemer verzocht om schorsing van het relatiebeding. De voorzieningenrechter in eerste aanleg oordeelde dat het belang van de werknemer bij schorsing van het beding zwaarder weegt dan het belang van de werkgever bij handhaving ervan. De werkgever, Sophia Group, ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De werknemer stelde dat hij door de indiensttreding bij [X] niet in strijd met het relatiebeding handelde en dat hij een aanzienlijk beter salaris en loopbaanperspectief had. Het hof oordeelde dat de werknemer inderdaad een salarisverhoging van bijna 35% zou ontvangen en dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat het vertrek van de werknemer grote financiële gevolgen zou hebben. Het hof concludeerde dat de werknemer voldoende bescherming had onder het geheimhoudingsbeding en dat de werkgever niet in zijn belangen werd geschaad door de schorsing van het relatiebeding.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en Sophia Group veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen werknemer en werkgever bij de toepassing van relatiebedingen in arbeidsovereenkomsten.