Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.ARCH+O ONTWIKELING VAN BOUWPROJECTEN B.V.,
HM ARCHITECTEN B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Zoals we in het najaar van 2006 bespraken ga jij zelf (in plaats van Arch+O) de 25% eigendom overnemen in ons gezamenlijk project aan de [perceel] , zoals vastgelegd in de overeenkomst van 31 oktober 2006. Ik begrijp dat je fiscalist het nog aan het uitwerken is en daarvoor in gesprek is met de fiscus. Ik wil graag, mede met het oog op de financiering, de overeenkomsten definitief maken. Wanneer hoor ik van je?”
kantoor(-achtige)” gebouwen te realiseren met de benodigde parkeergelegenheid (aangeduid met “
het Project”) en dat de opdrachtgever in de overeenkomst nader beschreven werkzaamheden (waaronder een voorlopig en een definitief ontwerp, het indienen van een bouwaanvraag bij de gemeente Amsterdam, bouw voorbereidings- en uitvoeringstekeningen, uitvoeringswerkzaamheden, het houden van het dagelijks technisch toezicht op de bouw en overige werkzaamheden, niet zijnde de directievoering tijdens de uitvoering, een en ander in overleg met de opdrachtgever) aan de Architect wenst op te dragen. Breevast zal, zo staat in de overeenkomst, HM voor de werkzaamheden een bedrag betalen van € 945.000, ex BTW. De datum van het begin van de opdracht is in de overeenkomst vastgesteld op 1 januari 2007.
3.Beoordeling
het Project”) beoogd. Partijen hebben aan deze duurovereenkomst, die voorzag in een inspanningsverplichting van 15 jaar, gedurende ongeveer tien jaar uitvoering gegeven. De samenwerkingsovereenkomst heeft geleid tot afdwingbare verplichtingen en bevat een verbod tot eenzijdige vervreemding door Breevast aan Wijnen op 4 mei 2016, waarover Arch c.s. als voldongen feit op 29 juni 2016 werden geïnformeerd. Door dit verbod te negeren zijn de toekomstverwachtingen van Arch c.s. te niet gedaan, is Breevast te kort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst en heeft zij een onrechtmatige daad gepleegd jegens HM. De samenwerkingsovereenkomst is niet komen te vervallen of verlopen, maar heeft voortgeduurd tot 4 mei 2016. De overeenkomst voorziet in een ontwikkelingsrol voor Arch tegen 25% van het te genereren resultaat waartegenover een inleg staat voor Arch van € 850.000, minus 25% van de financiering, conform artikel 3.3. van de overeenkomst. Dat het perceel niet gezamenlijk is verworven in 2007, zoals in de samenwerkingsovereenkomst staat, betekent niet dat aan die overeenkomst geen uitvoering is gegeven. Evenmin kan uit het enkele feit dat Arch niet rechtstreeks heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van het perceel, niet worden afgeleid dat de samenwerking niet van de grond is gekomen. Arch is nooit gesommeerd om een bedrag van € 850.000 te betalen, waardoor zij nooit in verzuim is komen te verkeren, terwijl zij op eerste afroep aan deze verplichting had kunnen voldoen. Daarnaast heeft zij als projectontwikkelaar zoveel onbetaalde arbeid verricht dat dat in verhouding staat tot het genoemde bedrag van € 850.000. Daarbij komt dat geen der partijen in de periode 2006 – 2008 haast had om de samenwerking op te tuigen, zoals ook blijkt uit de brief van Breevast aan SNS Property Finance van 1 april 2008. Uit een concept plan van aanpak van 6 september 2010 van Breevast blijkt bovendien dat Arch en HM nog steeds betrokken waren bij het project toen naar aanleiding van onder meer veranderde marktomstandigheden het ontwerp van het gebouw moest worden aangepast. Dat de huurovereenkomst - anders dan in de samenwerkingsovereenkomst staat - alleen door Breevast als verhuurder is aangegaan, staat aan de vorderingen van Arch c.s. niet in de weg. Voorts is het weliswaar juist dat - anders dan in de samenwerkingsovereenkomst staat- alleen Breevast als opdrachtgever van HM optrad, maar de 15% korting ten bedrage van € 117.498, die HM heeft gegeven in het kader van de architectenovereenkomst op het verschuldigde honorarium, past in artikel 5.3 van de samenwerkingsovereenkomst. Uit die korting kan bovendien een bijdrage worden afgeleid voor de projectfinanciering. Tot slot menen Arch c.s. dat de concept beëindigingsovereenkomst er op wijst dat Breevast er ook van uitging dat de samenwerkingsovereenkomst voortduurde en dat zij daaraan gebonden was. Een en ander leidt er toe dat Breevast gehouden is aan Arch c.s. schadevergoeding te betalen voor de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de overdracht door Breevast aan Wijnen op 4 mei 2016. Subsidiair menen zij recht te hebben op een passende schadevergoeding, aan Arch c.s. op grond van de door Arch c.s. aan het project bestede tijd, en aan HM voor de toegepaste honorariumkorting van 15%.
het Project), maar niet gezegd kan worden dat aan die overeenkomst uitvoering is gegeven conform de in die overeenkomst opgenomen intenties en bepalingen. De in de samenwerkingsovereenkomst genoemde rechtspersoon is niet door partijen opgericht. Breevast heeft zelfstandig, zonder betrokkenheid van Arch het perceel op 2 april 2007 verworven, Breevast heeft als enige de kosten gedragen van voorbereiding en ontwikkeling van het project en Breevast is volledig voor haar rekening en risico de hierboven onder 2.4 genoemde huurovereenkomst en de onder 2.7 genoemde architectenovereenkomst aangegaan. Tegen deze gang van zaken hebben Arch c.s. nooit bezwaren geuit. Het tegendeel is eerder het geval: [X] is als bestuurder van zowel Arch als van HM steeds betrokken geweest bij het sluiten en uitvoeren van deze overeenkomsten, waarin met geen woord wordt gerept over het bestaan van de samenwerkingsovereenkomst. Daar komt nog bij dat [X] blijkens de onder 2.5 aangehaalde brief van 7 november 2007 heeft overwogen om - ingegeven door fiscale motieven - in plaats van Arch in privé 25% over te nemen van de eigendom van het perceel. Daar is geen vervolg aan gegeven en ook overigens is het na november 2007 tussen partijen onderling stil gebleven over een mogelijke uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst. Ter terechtzitting is dit laatste door [X] bevestigd: partijen zijn er niet op teruggekomen en er heeft geen overleg meer plaats gevonden over de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst. De brief van Breevast aan SNS Properties van 1 april 2008 (zie hierboven onder 2.6) met betrekking tot het geven van informatie over een mogelijke financiering van het project noemt nog wel de samenwerkings -overeenkomst, maar vast staat dat de financiering niet van de grond is gekomen en dat partijen ook dit punt in hun onderlinge verhouding onbesproken hebben gelaten. Daarbij komt dat HM slechts op geheel andere wijze betrokken werd bij het project, namelijk als architect van het beoogde gebouw aan het IJ en – mede in verband daarmee – als huurder van gebouwen op het perceel. De huurovereenkomst en de architecten overeenkomst werden als zelfstandige, los van de samenwerkingsovereenkomst staande overeenkomsten uitgevoerd (zie daarover hieronder onder 3.7) en alleen in die zin was en bleef HM bij het project betrokken. Arch c.s. hebben zich nog beroepen op een concept plan van aanpak waarin de samenwerking met Arch wordt genoemd en waaruit moet blijken dat “
het Project” in 2010 nog steeds actueel was. Breevast heeft gemotiveerd haar betrokkenheid bij het opstellen van dit concept betwist. Arch c.s. hebben de stelling over de betrokkenheid van Breevast bij het concept verder niet toegelicht. Geen der partijen bij de samenwerkingsovereenkomst heeft zich (in ieder geval tot 7 november 2007 dan wel 1 april 2008) met de rechten en verplichtingen uit die overeenkomst en met de uitvoering daarvan bezig gehouden en de samenwerkingsovereenkomst is op geen enkel onderdeel daadwerkelijk tot uitvoering gebracht. Dit alles - in samenhang bezien met hetgeen hierna zal worden overwogen onder 3.6 tot en met 3.8 - leidt tot de conclusie dat de samenwerkings-overeenkomst uiteindelijk met stilzwijgende instemming van beide partijen is beëindigd in de periode na 7 november 2007 en in ieder geval na 1 april 2008. Nadien hebben partijen aan die overeenkomst hoe dan ook geen rechten meer kunnen ontlenen.