ECLI:NL:GHAMS:2020:4115
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een personenauto
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen een personenauto, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De tenlastelegging omvatte het vernielen van ramen, lek steken van banden, afbreken of verbuigen van strips en het afbreken van een spiegel van de auto, die toebehoorde aan een slachtoffer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 juni 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat voor openlijke geweldpleging, zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, de verdachte opzet moet hebben op het in vereniging plegen van geweld. Het enkele feit dat de verdachte deel uitmaakte van een groep is niet voldoende; hij moet ook een significante bijdrage aan het geweld hebben geleverd. Het hof concludeert dat, hoewel de verdachte aanwezig was tijdens de vernieling, zijn rol niet voldoende is om te spreken van een wezenlijke bijdrage aan het geweld. Daarom is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, en wordt hij vrijgesproken. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en spreekt de verdachte vrij.