ECLI:NL:GHAMS:2020:4114

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
23-000106-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1962, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 43.987,70 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 juni 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een bedrag van € 21.993,85 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. De verdediging stelde dat er geen sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat de betrokkene enkel het pand ter beschikking had gesteld en nooit een bedrag had ontvangen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene voorafgaand aan de bewezenverklaarde datum van 19 januari 2017 een ander strafbaar feit had begaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene 418 hennepplanten aanwezig had en dat er ten minste één eerdere oogst had plaatsgevonden. De bruto opbrengst van de hennepplanten werd geschat op € 49.506,67, waarna kosten in mindering werden gebracht. Uiteindelijk heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 44.321,79. Het vonnis waarvan beroep werd vernietigd en de betrokkene werd verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen. De duur van de gijzeling bij niet-betaling werd vastgesteld op maximaal 886 dagen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000106-19
datum uitspraak: 6 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 december 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-698106-17 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 43.987,70.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 december 2018 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van hennepteelt en diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 24 december 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 43.987,70 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 juli 2020 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het aanwezig hebben van 418 hennepplanten op 19 januari 2017.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere grondslag hanteert voor het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en tot andere beslissingen komt ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 21.993,85 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat – anders dan de officier van justitie en de politierechter – aannemelijk is dat door meerdere mensen is gekweekt en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom pondspondsgewijs moet worden verdeeld.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen nu geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte heeft enkel het pand ter beschikking gesteld en zou voor de eerste oogst € 2.000,00 ontvangen en voor latere oogsten een hoger bedrag van € 5.000,00 of € 10.000,00. Hij heeft echter nooit een bedrag ontvangen en wist niet dat er al geoogst was.
Oordeel van het hof
Ander strafbaar feit
Het hof heeft in de strafzaak (23-000105-19) tegen de betrokkene geoordeeld dat hij op 19 januari 2017 ongeveer 418 planten opzettelijk aanwezig heeft gehad. Gelet hierop, alsmede gelet op de indicatoren zoals weergeven hierna onder “Aantal oogsten”, in het bijzonder het aangetroffen kweekschema, en het onderzoek van Liander, is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene voorafgaand aan de in de strafzaak bewezenverklaarde datum, een ander strafbaar feit heeft begaan als bedoeld in artikel 36e, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof gaat ervan uit dat in de periode voorafgaand aan 19 januari 2017 de teelt van hennep heeft geleid tot in ieder geval één eerdere oogst. [1]
Aantal oogsten
Uit het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel volgt dat in de aangetroffen hennepkwekerij omstandigheden zijn aangetroffen die duiden op een of meerdere opbrengsten uit de exploitatie van de hennepkwekerij. Aangetroffen indicatoren zijn onder meer:
  • stof op de kappen van armaturen van de assimilatielampen;
  • stof op de aanwezige elektra;
  • stof op de afzuigslangen;
  • twee knipscharen met daarop hennepresten;
  • een kweekschema met daarop bij week 1 “19-10” en bij de datum 26-12 de tekst “Pluk”.
Daarnaast bleek uit onderzoek van de fraude-inspecteur van Liander dat van oktober 2016 tot
19 januari 2017 hennep is gekweekt en dat dus sprake was van één eerdere oogst. [3] Op grond voornoemde indicatoren en het onderzoek van Liander kan het niet anders dan dat er tenminste één eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat de aangetroffen kweek ongeveer twee weken oud was en dat dit overeenkomt met het aangetroffen kweekschema, namelijk dat in december 2016 is geoogst.
De verklaring van de verdachte dat hij slechts € 2.000,00 voor een eerste kweek zou ontvangen en voor een latere kweek € 5.000 of € 10.000,00 acht het hof niet aannemelijk. Deze verklaring is op geen enkele wijze met enig concreet of verifieerbaar gegeven onderbouwd. Daar komt bij dat het hof het niet geloofwaardig acht dat de verdachte slechts € 2.000,00 voor een eerste kweek zou ontvangen, terwijl hij een aanzienlijk risico op ontdekking van de kwekerij zou lopen, en dat geen concrete afspraken zouden zijn gemaakt over de periode daarna. Evenmin ziet het hof aanleiding om over te gaan tot een pondspondsgewijze verdeling nu – voor zover al sprake zou zijn van een verdeling van de opbrengst – niets bekend is geworden over de wijze van verdeling.
Bruto opbrengst
In het pand stonden 418 hennepplanten. [4] Op grond van het rapport Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht van 1 juni 2016 (hierna: het BOOM-rapport) en het aantal planten per m² zoals volgt uit het Rapport, is vastgesteld dat de opbrengst per plant 29,1 gram bedraagt. De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan 418 x 29,1 gram = 12163,8 gram. [5]
De daadwerkelijke verkoopprijs kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 4,07 per gram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan:
12163,8 gram x € 4,07 = € 49.506,67.
Kosten
Het hof acht het aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten per oogst zijn op basis van het BOOM-rapport als volgt:
  • afschrijvingskosten € 300,00
  • variabele kosten € 3.214,42
Totaal € 3.514,42 [6]
De verdediging heeft betoogt dat de factuur van € 4.376,19 van Liander geheel in mindering dient te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel nu deze kosten zijn voldaan. Het hof gaat ervan uit dat het volledige bedrag op de factuur door de betrokkene aan Liander is betaald maar brengt niet dit gehele bedrag in mindering op de bruto opbrengst. Aftrekbaar zijn immers alleen de kosten voor elektriciteit (“ongeregistreerd verbruik”) die betrekking hebben op de daadwerkelijk gerealiseerde oogst, dat wil zeggen het netverlies over de periode van de eerdere kweek. Uitgaande van een kweekperiode van tien weken per oogst op grond van het BOOM-rapport en één gerealiseerde oogst komt voor aftrek in aanmerking 10/12 x € 2.004,55 = € 1.670,46. [7]
Totale kosten € 3.514,42 + € 1.670,46 = € 5.184,88.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het door de betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door het hof geschat op € 49.506,67 - € 5.184,88 =
€ 44.321,79.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 44.321,79.
Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat de betrokkene nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de betrokkene te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 44.321,79 (vierenveertigduizend driehonderdeenentwintig euro en negenenzeventig euro cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 44.321,79 (vierenveertigduizend driehonderdeenentwintig euro en negenenzeventig euro cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bij niet betaling op 886 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.R.O Mooy en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 juli 2020.
mr. A.R.O. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij op 3 april 2017 ondertekend door [naam] (hierna: het Rapport), p. 4.
2.Het Rapport, p. 4.
3.Aangifte Liander van 13 maart 2017 ondertekend door de verbalisant [naam].
4.Het Rapport, p. 4.
5.Het Rapport, p. 5.
6.Het Rapport, p. 9.
7.Nota Liander met nummer [nummer] en Het Rapport p. 8.