In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991 en van Ecuadoraanse komaf, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 23 februari 2017 te Schiphol. De verdachte had schoenen en een pak koffie meegenomen, waarin cocaïne was verstopt. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat er cocaïne in de door haar meegebrachte goederen zat, en dat zij deze kans heeft aanvaard door de inhoud niet grondig te controleren.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het tenlastegelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof benadrukte de ernst van het feit, gezien de bedreiging van de volksgezondheid en de onrust die de handel in harddrugs met zich meebrengt. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.