ECLI:NL:GHAMS:2020:4105

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
23-004135-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair tenlastegelegde mishandeling en ontslag van rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2017. De verdachte was beschuldigd van mishandeling door met een vork in de nek van het slachtoffer te prikken op 3 februari 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging bestond uit een primair en subsidiair verwijt, waarbij het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen werd geacht, wat leidde tot vrijspraak. Het hof oordeelde dat de verdachte, vanwege een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. Dit oordeel was gebaseerd op rapporten van deskundigen die de geestelijke toestand van de verdachte onderzochten en concludeerden dat zijn gedragingen ten tijde van het delict beïnvloed waren door zijn aandoeningen. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 150,00 voor immateriële schade had ingediend, werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het subsidiair bewezenverklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd, maar de verdachte niet strafbaar werd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004135-17
datum uitspraak: 15 december 2020
TEGENSPRAAK (na aanhouding niet verschenen, gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-701201-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2018 en 15 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht, alsmede van hetgeen de verdachte op de terechtzitting van 22 maart 2018 heeft verklaard.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 3 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [benadeelde] (met kracht) met een vork, althans met een (puntig) voorwerp, in de nek, althans in het lichaam, heeft gestoken/geprikt;
subsidiairhij op of omstreeks 3 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [benadeelde] (met kracht) met een vork, althans met een (puntig) voorwerp, in zijn nek, althans in het lichaam, heeft gestoken/geprikt, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de sanctietoepassing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd en dit eveneens door de raadsman is bepleit, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 februari 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [benadeelde] met een vork in zijn nek heeft geprikt, waardoor [benadeelde] pijn heeft ondervonden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Omtrent de persoon van de verdachte is in de onderhavige zaak op 22 december 2018 gerapporteerd door psychiater drs. [psychiater] en klinisch neuropsycholoog drs. [neuropsycholoog]. Ten behoeve van de terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2020 hebben de rapporteurs voornoemd rapport op 9 december 2020 geactualiseerd. Uit dit nadere (actualisatie)rapport volgt dat de rapporteurs bij de verdachte een vergelijkbaar beeld hebben waargenomen als twee jaar eerder en dat hun advies – in het bijzonder ten aanzien van de bij de verdachte geconstateerde psychopathologie, de (mate van) toerekenbaarheid, het ingeschatte recidivegevaar en de geïndiceerd geachte interventies – onveranderd is gebleven. Ter terechtzitting in hoger beroep is [psychiater] als deskundige gehoord en heeft beide rapporten toegelicht. De bevindingen en conclusies van [psychiater] en [neuropsycholoog] komen, samengevat en voor zover hier van belang, op het volgende neer.
De verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van niet aangeboren hersenletsel (NAH), ten gevolge waarvan hij cognitieve stoornissen in de vorm van een korte concentratieboog, vertraagd denken, beperkt begrip en geheugenproblemen heeft. Vanuit het NAH is daarnaast sprake van een verworven verstandelijke beperking, een psychotische kwetsbaarheid en problemen met de impulsregulatie. Tevens is de verdachte behept met een stoornis in het gebruik van cannabis. De deskundigen hebben voorts geconcludeerd dat alle genoemde stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde bestonden en dat hierdoor de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde werden beïnvloed. Gezien de directe relatie tussen het tenlastegelegde en de oplopende spanningen, het ontbreken van copingsvaardigheden, de achterdocht, de mogelijke psychose en het ontbreken van remmingen, hebben de deskundigen het hof geadviseerd om het tenlastegelegde in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
Nu deze conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen, neemt het hof deze over en maakt het deze tot de zijne. Gelet hierop is het hof met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte, wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens op het moment van het plegen daarvan, niet kan worden toegerekend. De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vraag naar de sanctietoepassing

De rechtbank heeft op grond van artikel 37 (oud) van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd voor de duur van één jaar.
Gelet op hetgeen omtrent de actuele situatie van de verdachte is gebleken, ziet het hof – evenals de advocaat-generaal en de raadsman – geen aanleiding om thans enige strafrechtelijke sanctie aan de verdachte op te leggen. Daartoe is in het bijzonder redengevend dat de verdachte sinds 23 oktober 2018 op grond van een rechterlijke machtiging verblijft bij [plek] en hij op die civielrechtelijke titel steeds beter ingebed lijkt te zijn in de voor hem noodzakelijke zorg en begeleiding. Blijkens het actualisatierapport van 9 december 2020 zien ook de deskundigen [psychiater] en [neuropsycholoog] geen meerwaarde in een juridisch kader, anders dan (de voortzetting van) het huidige civielrechtelijke kader.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 500,00 als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts werd een bedrag van € 143,00 gevorderd ter compensatie van kosten van rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, als vergoeding voor immateriële schade; tevens is het ter compensatie van proceskosten gevorderde toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep aanvankelijk opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2020 het petitum van de vordering aangepast, in die zin dat thans nog slechts een bedrag van € 150,00 als vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd en de vordering ten aanzien van de proceskosten niet wordt gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden toegewezen overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank. De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep hierbij aangesloten.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht. Daarbij is betrokken dat het optreden van dergelijke schade en het causale verband daarvan met het bewezen geachte van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid schatten op het gevorderde bedrag van € 150,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Het toe te wijzen bedrag zal, als gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 februari 2017.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. H.A. van Eijk en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2020.