In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, was aangeklaagd voor het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van een hoeveelheid hasjiesj, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De tenlastelegging betrof een hoeveelheid van ongeveer 1020 gram hasjiesj, die op 26 augustus 2019 in Amsterdam werd aangetroffen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 november 2020 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat zonder een indicatieve test niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de aangetroffen substantie hasjiesj was. Het hof oordeelde echter dat de waarnemingen van de verbalisanten voldoende bewijs boden voor de identificatie van de aangetroffen stoffen als hasjiesj. Het hof verwierp de argumenten van de verdediging en oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een taakstraf op van 70 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof overwoog dat de illegale verspreiding van softdrugs schadelijk is voor de volksgezondheid en leidt tot onrust in de samenleving. De straf was passend gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.